Wetsvoorstel : betreffende de bestrijding van betalingsachterstand

zaterdag 11 augustus 2012

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 en het koninklijk besluit van 26 september 1996 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties voor ondernemingen en aanbestedende overheden

Betalingsachterstand is in essentie een vorm van contractbreuk, die door lage verwijlintresten en trage invorderingsprocedures voor schuldenaren financieel aantrekkelijk is geworden. De indieners van dit wetsvoorstel wensen door het nemen van een aantal structurele maatregelen een stipte betalingscultuur te bewerkstelligen.

Toelichting

Dit wetsvoorstel wijzigt de wet van 2002 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties en het KB van 1996 betreffende de algemene aannemingsvoorwaarden voor overheidsopdrachten zodanig dat de bestaande wetgeving in lijn wordt gebracht met de EU- Richtlijn 2011/07/EU, die op zijn beurt de oude EU- Richtlijn 2000/35/EG opheft. Het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel bestrijkt zowel handelstransacties tussen ondernemingen als tussen ondernemingen en aanbestedende overheden.

Wanneer marktdeelnemers op de interne markt goederen en diensten aan andere ondernemingen of overheidsinstanties leveren, gebeurt dit meestal op basis van uitgestelde betaling. Hierbij kent de leverancier de afnemer een betalingstermijn toe die door de partijen is overeengekomen, in de factuur van de leverancier is vermeld, of wettelijk is vastgesteld. Veel betalingen voor handelstransacties tussen ondernemingen of tussen ondernemingen en overheidsinstanties worden echter later verricht dan contractueel is overeengekomen of in de algemene handelsvoorwaarden is vastgelegd. Hoewel de goederen zijn geleverd of de diensten zijn verricht, worden de desbetreffende facturen veelal ruim na het verstrijken van de betalingstermijn voldaan. Zo werd in 2011 in het Belgische bedrijfsleven slechts 64% van de bedrijfsfacturen tijdig betaald, en ruim 10% van de facturen met 90 dagen vertraging of zelfs niet meer gehonoreerd. Het betaalgedrag bij de overheid biedt met een betalingsstipheid van 78% zeker nog marge voor verbetering.

Betalingsachterstand blijft niet zonder gevolgen voor de schuldeiser. De nalatigheid heeft een negatieve uitwerking op de liquiditeit en bemoeilijkt het financiële beheer van ondernemingen. Zij ervaren soms hoge lasten om de betaling van verschuldigde facturen via gerechtelijke weg af te dwingen. Bovendien heeft betalingsachterstand, wanneer de schuldeiser als gevolg van hiervan externe financiering nodig heeft, gevolgen voor het concurrentievermogen en de winstgevendheid van de schuldeiser. Zeker in een moeilijk en onzeker economisch klimaat, wanneer de toegang tot financiering per definitie lastiger is, neemt het risico op negatieve gevolgen sterk toe. 

Schuldeisende ondernemingen hebben daarom nood aan een helder wettelijk kader dat ingekorte en geharmoniseerde betalingstermijnen vooropstelt. Om de termijnen ook haalbaar te maken in de praktijk, én om achterstanden beter te kunnen bestrijden, is eveneens een verbetering van de bestaande inningsprocedure vereist. Zo dient de onderneming, eenmaal het vonnis is uitgesproken, momenteel vaak wekenlang te wachten op de expeditie van het vonnis, alvorens te kunnen overgaan tot de betekening ervan.

Artikel 15 van het KB van 1996 legt de huidige wetgeving inzake betalingstermijnen voor overheidsopdrachten vast. Zowel voor (1) het verlenen van diensten als voor (2) het leveren van goederen bedraagt de termijn in de regel 50 kalenderdagen. Inzake (3) openbare werken wordt een onderscheid gemaakt tussen eenmalige betalingen en tussentijdse betalingen. Enerzijds zijn er de tussentijdse betalingen, waarbij de overheid vanaf de ontvangst van de schuldvordering momenteel beschikt over een betaaltermijn van 60 kalenderdagen. Anderzijds, ingeval van een saldobetaling of een betaling in één keer, beschikt de overheid een zogenaamde ‘takentermijn’ van 30 kalenderdagen waarbinnen ze de ingediende factuur moeten verifiëren/controleren. Vanaf dag 31 beschikt de overheid dan nog over een betaaltermijn van 60 kalenderdagen.

Dit wetsvoorstel voorziet in de implementatie van de Richtlijn 2011/07/EU, die reeds op 16 februari 2011 werd gestemd in het Europees Parlement. De nieuwe richtlijn beperkt de betaaltermijn voor alle handelstransacties tot 30 dagen. Onder enkele specifieke omstandigheden kunnen overheidsinstanties binnen de commerciële of gezondheidszorgsfeer de termijn contractueel verlengen tot een maximum van 60 dagen. Overeenkomstig art. 4, §6 van de Richtlijn mag de betalingstermijn in geen geval langer zijn dan 60 kalenderdagen. De ‘takentermijn’ mag in principe niet langer duren dan 30 dagen, maar de overheid kan die termijn contractueel verlengen, op voorwaarde dat die verlening niet kennelijk onbillijk is voor de handelaar. Dit begrip ‘kennelijk onbillijk’ is evenwel een vaag begrip, waardoor de overheid over een ruime interpretatiemarge beschikt om alsnog haar betalingstermijn te rekken.

Daarnaast wensen we ook te verwijzen naar de Small Business Act (2008), waarin de Europese Commissie benadrukt dat de toegang tot financiering voor KMO ’s moet worden vergemakkelijkt, en een juridisch en commercieel kader moet worden geschapen dat een tijdige betaling bevordert.

De indieners van dit voorstel geloven dat de overheid hierin een voorbeeldfunctie dient te vervullen. Lange betalingstermijnen en betalingsachterstanden door overheidsinstanties voor geleverde goederen en diensten leiden immers tot ongerechtvaardigde kosten voor de ondernemingen. Het inperken en afdwingbaar maken van die termijnen moet misbruik van contractvrijheid ten nadele van de schuldeiser aan banden leggen. De gevolgen voor betalingsachterstand kunnen slechts ontmoedigend werken indien zij vergezeld gaan van snelle en voor de schuldeiser efficiënte invorderingsprocedures. Wij stellen daarom een harmonisering van de bestaande betaaltermijnen voor, waarbij de overheid in het vervolg dezelfde engagementen huldigt als de private en particuliere schuldenaars. Wij menen dat deze eis legitiem is, o.m. omdat de inkomensstromen van overheidsinstanties immers doorgaans gekenmerkt door een grotere zekerheid, voorspelbaarheid, en continuïteit dan die van ondernemingen.

Concreet installeert dit wetsvoorstel het algemene principe dat alle facturen voor levering van goederen en diensten binnen de 30 kalenderdagen worden betaald. Het toepassingsgebeid bestrijkt alle handelstransacties, zowel tussen ondernemingen als tussen ondernemingen en aanbestedende overheden. Ook vrije beroepen en openbare werken vallen dus onder deze wet. In één welbepaald geval kan de ‘reguliere’ betaaltermijn van 30 kalenderdagen nog verlengd worden, namelijk wanneer een procedure van aanvaarding of controle ter verificatie vereist is. Deze ‘takentermijn’ duurt maximaal 30 kalenderdagen, waarna de ‘reguliere’ betaaltermijn van 30 dagen begint te tellen.

Niettemin blijven de betrokken partijen steeds uitdrukkelijk over de mogelijkheid beschikken om, zowel voor de ‘reguliere’ termijn als de ‘takentermijn’ onderling een langere betalingstermijn overeen te komen, voor zover deze langere termijn niet kennelijk onbillijk jegens de schuldeiser is. In geen geval kan de totale betalingstermijn, die de som is van beide componenten, de periode van 60 kalenderdagen overschrijden. Immers, overeenkomstig Art. 12, §3 mogen de lidstaten bepalingen vastleggen die gunstiger zijn voor de schuldeiser dan de richtlijn voorschrijft.

Naast het inperken van de termijnen zijn ook een aantal flankerende maatregelen nodig die de inningsprocedure optimaliseren.

Ten eerste voorziet dit wetsvoorstel in de automatische en kosteloze aflevering van de expeditie bij het uitspreken van het vonnis om vlotter tot de betekening van het vonnis over te kunnen gaan.

Ten tweede moeten ondernemingen overal onder zodanige omstandigheden zaken kunnen doen dat grensoverschrijdende transacties geen grotere risico’s met zich meebrengen dan binnenlandse transacties. Wanneer voor binnenlandse en grensoverschrijdende transacties wezenlijk verschillende regels van toepassing zijn, is er immers sprake van concurrentievervalsing. Daarom past dit wetsvoorstel onverwijld Verordening (EG) nr. 1896/2006 toe die voorziet in een procedure van betalingsbevel, wat de invordering van onbetwiste geldvorderingen in België moet versnellen (zie ook DOC 52 1287/001 op www.dekamer.be). 

Ten derde lijnen we de interpretatiemarge van de term ‘kennelijk onbillijk’ beter af. Zowel de expliciete uitsluiting van het recht om intrest in rekening te brengen alsook de uitsluiting van het recht op vergoeding van invorderingskosten wordt in het vervolg als een kennelijk onbillijke praktijk te beschouwen.

Wanneer de betalingstermijn niet gerespecteerd wordt, heeft de schuldeiser de mogelijkheid om, zonder voorafgaande kennisname, de wettelijke intrest in rekening te brengen. Aangezien de indieners van dit wetsvoorstel een stipte betalingscultuur willen bewerkstelligen, wordt overeenkomstig Art. 2 zesde lid van de Richtlijn, het vermeerderingspercentage van 7 naar 8 procent opgetrokken.  Dit percentage, opgeteld met de referentie- intrestvoet, geeft ons de wettelijke intrest voor betalingsachterstand. 

Ten vijfde moeten schuldeisers een redelijke schadeloosstelling ontvangen voor de invorderingskosten die aan betalingsachterstand toe te schrijven zijn. Deze rekening voor schadevergoeding omvat, overeenkomstig art. 6 van de Richtlijn, een vast bedrag van 40 euro. Deze vergoeding voor invorderingskosten, bestaande uit o.a. de administratiekosten en interne kosten, is zonder aanmaning verschuldigd aan de schuldeiser. Daarnaast kan de schuldeiser ook een variabel bedrag toegekend worden voor de extra geleden schade.

Wetsvoorstel


Art. 1.
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.


Art. 2.


Het tweede lid van artikel 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, wordt geschrapt en vervangen door:

“Zij brengt de beginselen ten uitvoer van de richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstandbij handelstransacties.”

Art. 3.

Artikel 2 van diezelfde wordt gewijzigd en aangevuld als volgt:

1° Het derde lid wordt geschrapt en vervangen door:

“ 3. ‘overheidsinstantie’: elke aanbestedende overheid, als bedoeld in de wet van 15 juni 2006 betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten “

2° Volgende leden worden toegevoegd:

“ 6. ‘betalingsachterstand’: een betaling die niet is verricht binnen de contractuele of wettelijke betalingstermijn als bepaald in artikel 4 en waarbij de schuldeiser aantoont dat hij zijn contractuele en wettelijke verplichtingen heeft vervuld en hij het verschuldigde bedrag niet op tijd heeft ontvangen, tenzij de schuldenaar niet verantwoordelijk is voor de vertraging in de betaling;
7. ‘interest voor betalingsachterstand’: de wettelijke interest voor betalingsachterstand of tussen ondernemingen overeengekomen interest, rekening houdende met artikel 7;
8. ‘wettelijke intrest voor betalingsachterstand’: de enkelvoudige interest voor betalingsachterstand, overeenkomend met de referentie- interestvoet, vermeerderd met ten minste acht procentpunten;
9. ‘verschuldigd bedrag’: de hoofdsom die binnen de contractuele of wettelijke betalingstermijn had moeten worden voldaan, inclusief toepasselijke belastingen rechten, heffingen of kosten als vermeld in de factuur of in een gelijkwaardig verzoek tot betaling;
10. ‘eigendomsvoorbehoud’: contractuele afspraak volgens welke de verkoper eigenaar blijft van de goederen in kwestie totdat de prijs volledig is betaald. “

Art. 4.
Aan artikel 4, 3° van dezelfde wet wordt de volgende zin toegevoegd:

“ Deze procedure van aanvaarding of controle duurt maximaal 30 kalenderdagen, en begint te tellen vanaf het moment van de ontvangst van het verzoek tot betaling door de schuldenaar. “

Art. 5.

Aan artikel 4 van dezelfde wet wordt een laatste lid toegevoegd:

“In afwijking hiervan kunnen partijen uitdrukkelijk zelf een andere termijn onderling overeenkomen indien daarbij geen sprake is van kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser als bedoeld in artikel 7 van deze wet.”

Art. 6.


In artikel 5 van dezelfde wet wordt “zeven” geschrapt en vervangen door “acht”.

Art. 7.

In de eerste zin van artikel 6 van dezelfde wet wordt tussen “alle” en “invorderingskosten” “relevante” geschrapt en vervangen door “ontstane”.

Art. 8.

Aan artikel 6  van diezelfde wet wordt na de eerste zin de volgende passage toegevoegd:

“Deze vergoeding voor redelijke schadeloosstelling bestaat uit een vast bedrag van minstens 40 euro dat de schuldeiser mag invorderen wanneer bij handelstransacties intrest voor betalingsachterstand verschuldigd is. Deze vergoeding voor invorderingskosten is zonder aanmaning verschuldigd aan de schuldeiser. Daarnaast kan de schuldeiser aanspraak maken op een variabel bedrag dat, voor alle door de betalingsachterstand ontstane invorderingskosten welke dat vast bedrag te boven gaan, omvat.“

Art. 9.
Aan artikel 7  van diezelfde wet wordt na de eerste zin de volgende passage toegevoegd:

“Als kennelijk onbillijk worden onder andere die praktijken verstaan, die de schuldeiser expliciet uitsluiten om het recht om intrest op betalingsachterstand in rekening brengen, alsook om het recht om vergoeding van invorderingskosten in rekening te brengen.“

Art. 10.

Na artikel 7  van diezelfde wet wordt een laatste lid toegevoegd:

“ De verkoper blijft eigenaar van de goederen tot de prijs volledig is betaald in het geval er tussen koper en verkoper voor de levering van de goederen uiterlijk een beding van eigendomsvoorbehoud is overeengekomen.”

Art. 11.
In artikel 15, §1, 3° van het Koninklijk Besluit van 26 september 1996 betreffende de Algemene aannemingsvoorwaarden voor overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor concessies voor openbare werken, wordt “zestig” geschrapt en vervangen door “dertig”.

Art. 12.

In artikel 15, §2, 1° van hetzelfde koninklijk besluit wordt “vijftig” geschrapt en vervangen door “dertig”.

Art. 13.

In artikel 15, §2, 2° van hetzelfde koninklijk besluit wordt “vijftig” geschrapt en vervangen door “dertig”.
Art. 14.

In artikel 15, §3 van hetzelfde koninklijk besluit wordt de passage “vijftig, zestig en negentig” geschrapt en vervangen door “dertig”.
Art. 15.

In artikel 15, §4 van hetzelfde koninklijk besluit wordt in de vierde zin “zeven” geschrapt en vervangen door “acht”.

Art. 16.


In artikel 15, §4 van hetzelfde koninklijk besluit wordt na de vijfde zin de volgende passage ingevoegd:

“Als kennelijk onbillijk worden onder andere die praktijken verstaan, die de schuldeiser expliciet uitsluiten om het recht om intrest op betalingsachterstand in rekening brengen, alsook om het recht op vergoeding van invorderingskosten in rekening te brengen.“

Art. 17.


In artikel 15, §4 van hetzelfde koninklijk besluit wordt de volgende passage geschrapt:

“De intrest is alleen verschuldigd indien hij ten minste vijf euro bedraagt per betaling uitgevoerd overeenkomstig de contractuele bepalingen.”

Deze passage wordt vervangen door:

“In geval van betalingsachterstand heeft de schuldeiser recht op een vergoeding voor redelijke schadeloosstelling. Deze vergoeding voor invorderingskosten bestaat enerzijds uit een vast bedrag van minstens 40 euro dat zonder aanmaning aan de schuldeiser verschuldigd is. Anderzijds kan de schuldeiser aanspraak maken op een variabel bedrag dat, voor alle door de betalingsachterstand ontstane invorderingskosten welke dat vast bedrag te boven gaan, omvat.“

Art. 18.

Aan artikel 18 van hetzelfde koninklijk besluit wordt een §4 toegevoegd:

“§4. Nadat de bevoegde rechter het vonnis uitspreekt over de ingestelde schuldvordering, staat de griffier van het rechtscollege in voor de automatische en kosteloze aflevering van de expeditie aan de betrokken partijen in het geding, om zonodig onverwijld te kunnen overgaan tot de betekening van de beslissing.”

Art. 19.

Aan artikel 10 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties wordt een laatste zin toegevoegd:

“Nadat de bevoegde rechter het vonnis uitspreekt over de ingestelde schuldvordering, staat de griffier van het rechtscollege in voor de automatische en kosteloze aflevering van de expeditie aan de betrokken partijen in het geding, om zo nodig onverwijld te kunnen overgaan tot de betekening van de beslissing.”

Karel Uyttersprot (N-VA)

Brussel, 19 juni 2012

Comments

0 Responses to "Wetsvoorstel : betreffende de bestrijding van betalingsachterstand"

Een reactie posten

Karel Uyttersprot (soms) On Twitter

Goeie Vlaamse Twitteraars

De verandering begint in Denderbelle - Lebbeke - Wieze

 

DENKEN–DURVEN–DOEN




Dagelijks worden wij geconfronteerd met de problemen en zorgen van ondernemers, medewerkers, werkzoekenden, ... Dit zette mij aan het denken.

In plaats van langs de zijlijn te blijven staan, heb ik een boeiende job opzij gezet om via de politiek mee te timmeren aan een beleid van durven.

Als oplossing om uit de puinhoop te geraken, ben ik van oordeel dat een grondige staatshervorming dringend nodig is om zo de problemen, zoals een drastische hervorming van justitie, werkgelegenheid en jobs, echt betaalbare pensioenen, veiligheid en ondernemerschap, ... aan te pakken.
Dit wil ik doen.

Berichtenarchief