Jean-Pierre Rondas : 11juli verklaring jaar 2010


WOORD VOORAF

De Vlaamse Volksbeweging (VVB) is op de eerste plaats een politieke drukkingsgroep. Het is de opdracht van de VVB om mee te werken aan de  realisatie van de Vlaamse natie als autonome  staat  in Europa. Een onafhankelijk Vlaanderen  niet  als  doel  op  zich maar  als  een  functioneel  instrument om de welvaart  en het welzijn van de burgers die  er wonen, leven en werken te garanderen.

Daarnaast  is de VVB  is ook bezig met de dagelijkse politiek. De weg van natie  tot staat  loopt nu eenmaal over de wisselvalligheden van de gewone politieke realiteit. Daarom wil de VVB ook de politieke evolu-
tie op korte termijn goed in het oog houden. Het liefst doen we dat met behulp van doordachte analyses en weloverwogen positiebepalingen. 

Precies  dit  vinden  we  terug  in  de  11  juli-feestrede  die  Jean-Pierre Rondas, bekend van zijn programma’s bij radio Klara,  in De Warande te Brussel  heeft  gehouden. Haarfijn  analyseert  hij  hierin  de  politieke gebeurtenissen  van  de  voorbije  weken  en  maanden.  Hij  hekelt  de  curieuze  manier  waarop  de  meeste  Vlaamse  politici  en  partijen  aan compromisvorming hebben gedaan. Hij  toont hoe deze politici  in hun  nefaste  en  wereldvreemde  houding  werden  geruggensteund  door  de Vlaamse kwaliteitsmedia.

De VVB  is  Jean-Pierre  Rondas  dankbaar  dat  hij  zijn  11juli-tekst  ter  beschikking  van  de VVB  heeft  gesteld  om  hem  zo  ruim mogelijk  in Vlaanderen te verspreiden. Via de elektronische weg kunt u dit interessante en actuele politieke pamflet hier lezen.

In  deze  nadagen  van  het  21  juli-feestgedruis  wenst  de  VVB  u  veel  leesplezier.  Onszelf  heeft  het  pamflet  van  Jean-Pierre  Rondas  alvast  niet onverschillig gelaten.

Guido Moons, algemeen voorzitter VVB



SUÏCIDALE DIALOOG EN ROTTE COMPROMISSEN

11 juli-feestrede 2010

door Jean-Pierre Rondas  in  radiostijl  verkort  uitgesproken  in  'De  Warande'  te Brussel op donderdag 8 juli 2010


Mijn 11-julirede wordt een homeopathisch middel. Ik wil aantonen dat er een einde moet komen aan de suïcidale dialogen en de rotte compromissen waarvan we de afgelopen drie jaar in de politieke verhoudingen tussen  de  gemeenschappen  in  de  staat  België  getuigen  zijn  geweest.Daarom ga  ik u een kleine dosis  toedienen van dit verwerpelijk  soort van dialoog en van dit slechte soort van compromis. Uw communautair organisme zal des  te beter bestand zijn  tegen de collectieve aanvallen van  compromisitis  en  dialogitis  die  we  dit  jaar  kunnen  verwachten. Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat de heilzame  immuniteitswerking  van  mijn  homeopathisch  discours  ongeveer  een  jaar duurt, met name tot de volgende elfde juli. Dan zullen we zien of mijn therapie gewerkt heeft of niet.


Wereldbeelden

 
De  meesten  onder  jullie  kennen  mijn  stem,  en  weten  meteen  ook waarmee  ik me  professioneel  bezig  hou.  Ik maak  radio  in  vier  talen. Dat doe ik in mijn veeltalig interviewprogramma Rondas op Klara, de klassieke radiozender van de Vlaamse Radio en Televisie. U hoort er, een uur aan een stuk, de Amerikaanse rechtsfilosofe Martha Nussbaum in  het  Engels,  of  de  Bulgaarse  theoreticienne  Julia  Kristeva  in  het Frans, of de Duitse filosoof Peter Sloterdijk in het Duits. Maar ook de Brits-Joodse  essayist  George  Steiner,  de  Frans-Joodse  politicoloog  Alain  Finkielkraut,  of  de Duitse  romancier Günter Grass,  elk  in  hun taal, met  tussendoor  een  parafrase  en  een  “Rondassiaanse”  commentaar in het Nederlands.

 Het  is  sinds  1980  onafgebroken mijn  betrachting  geweest  om Radio Klara en het programma Rondas een venster op de wereld te laten zijn. Dat was ook de oorspronkelijke bedoeling van de internationalistische “derde programma’s” overal in Europa. Op de webstek van Klara definieer  ik mijn  programma  als  “een  ingreep  in  het wereldbeeld  van  de luisteraar”. Maar het  is natuurlijk niet alleen het vreemdetalengebruik dat bepaalt of een gespreksprogramma de wereld binnenhaalt of niet. Dat hangt vooral van het onderwerp en de behandelde problematiek af.Onlangs  kon  u  dus  kennis maken met  de Nederlandse  filosoof Hans Achterhuis  die  naar  aanleiding  van  het  verschijnen  van  zijn  boek De utopie van de vrije markt kwam praten over het utopische neoliberalisme, of met de Vlaamse  feministe Magda Michielsen die het obligate linkse multiculturalisme aan de kaak stelde, of met de Vlaamse classicus Patrick Lateur die zijn recente vertaling van de Ilias kwam toelichten.


Vlaamse Wereldbeelden

 De  laatste  jaren ben  ik  ermee begonnen om ook de ophanden  zijnde Belgische  staatshervorming  te  beschouwen  als  een  politico-cultureel gegeven  dat  ik  als  “mediator”  eveneens  hoorde  te  bespreken,  precies zoals ik de nodige aandacht moest besteden aan de economische globalisering, het cultureel postmodernisme of de terugkeer van de politieke theologie.  Ook  fenomenen  zoals  de  wereldwijde  nieuwe “territorialisering” van regio’s en van kleine, statenloze naties behoren daartoe.

 Het probleem is alleen dat, als je deze  ontwikkelingen in de Belgische media  ter  sprake  wil  brengen,  je  onvermijdelijk  bij  Vlaanderen uitkomt.  De  staatshervorming  van  België  is  nu  eenmaal  geen Belgische,  Francofone  of  Waalse  prioriteit,  maar  een  Vlaamse;  net zoals  het  territorialiteitsprincipe  niet  door  België,  Francofonië  of  Wallonië  wordt  ingeroepen,  maar  evident  alleen  door  Vlaanderen.  Vanaf  de  roep  om  zelfbestuur  tijdens  en  na  de  eerste  wereldoorlog, over de beweging naar eentaligheid van de  regio’s, dan de ontwikkeling naar  federalisme sinds de Wereldtentoonstelling van 1958,  tot de eis van een confederale opbouw van de staat sinds de formulering van de  Vlaamse  Resoluties  in  1999:  telkens  was  het  Vlaanderen  dat  de vraag  heeft  gesteld,  niet  zomaar  aan  een  “tegenstander”  bezuiden  de taalgrens, maar aan de staatkundige structuur waarin het zelf vervlochten  zit.  Zoals  we  de  afgelopen  drie  jaar  hebben  gezien,  kan  een  en dezelfde politicus (of partij) op het Belgische niveau de Vlaamse vraag afwijzen die hij (of zij) in een niet zo ver verleden op het Vlaamse niveau zelf had gesteld. 

 In weerwil van de vele herfederaliseringspogingen en van de niet aflatende campagnes  tot   Belgische heropvoeding van Vlaanderen, was er al die tijd binnen de Belgische staatsstructuren sprake van een intensifiëring en uitbreiding van de Vlaamse natievorming, en van een overeenkomstige afkalving van het Belgische natiegevoel. Zowel  territoriaal als in de geesten wordt België meer en meer gelijkgesteld aan “niet-Vlaanderen”. Omwille van de beruchte evenwichten met het Franstalige deel, probeert het Belgische niveau  telkens weer de dynamiek van het  expansievere  Vlaamse  niveau  in  te  dammen.  Het  Belgico-francofone  probleem  wordt  dan  inderdaad  “Vlaanderen”.  De  reactie daartegen,  namelijk  de Vlaamse  politieke  strijd  tegen  deze Belgische containment  policy  is  altijd  de  essentie  van  de  Vlaamse  Beweging geweest en is dat vandaag nog, ook als men die Beweging niet meer in marsen  op Brussel  geïncorporeerd  ziet. Het  gaat werkelijk  om  twee, weliswaar met elkaar vergroeide, opponenten.

 België is niet de enige staat in de wereld die met deze problematiek te kampen  heeft.  Mutatis  mutandis  komt  deze  vergroeiing  van  het dissidente  deel  met  het  unionistische  geheel  ook  voor  in  Groot-Brittannië, Canada en Spanje. In de drie gevallen  is er een deelgebied(Schotland, Québec en Catalonië) dat het recht opeist een natie  te zijn en  ook  zo  te  worden  genoemd.  Telkens  heeft  het  overkoepelende geheel  (vertegenwoordigers  van  de  dissidente  deelgebieden  incluis) daar problemen mee en probeert het zijn autonomistische lidmaten het recht  op  nationaliteit  te  ontzeggen,  in  de  vrees  te  gaan  landen  en uitglijden op het gevaarlijk glibberige pad van de devolutie. Devolutie is vandaag de neutraalst denkbare  term om deze  evolutie van  regio’s naar regio-naties aan te duiden en te beschrijven.


Vlaamse wereldbeelden in de kwaliteitsmedia
 
 
 Jammer genoeg wordt dit alles  in de Vlaamse media niet zo neutraal benaderd.  Van  zodra  de  internationale  ontwikkeling  naar  devolutie dichter  bij  huis  komt,  gaan  de  Vlaamse  audiovisuele  en  gedrukte kwaliteitsmedia  zwaar  aanleunen  bij  de  Belgisch-unionistische  optie. Deze  media  wensen  niet  “bij  Vlaanderen  uit  te  komen”,  en  dus  bedienen ze zich van een aantal strategieën die  in feite neerkomen op vermijdingsgedrag.  Sommige ervan  zijn  ondertussen  zo  opvallend  geworden dat u ze zonder meer zal herkennen. Men kan ontkennen dat België een communautair probleem heeft door het als fictie af te doen;  men  kan,  als  deze  staat  dan  toch  een  probleem  heeft,  het  gewoon negeren; men kan het bespottelijk maken; men kan de boodschappers  van de kwestie verdacht maken via het systeem van guilt by association; men kan het probleem als irreëel en “klein” bestempelen tegenover de “werkelijke” en grote problemen van de wereld; men kan de dragers van het streven naar autonomie wegzetten als enggeestig en op zichzelf teruggeplooid;  en tenslotte kan men de autonomisten contrasteren met de  open  wereldburgers  van  de  multiculturaliteit.  De  collectieve redactie-opinie  suggereert  vooral  in  dit  verband  dat  de  Belgisch-unionistische  opties  niet  alleen  op  technisch  of  organisatorisch, maar vooral  op  moreel  niveau  superieur  aan  de  Vlaams-autonomistische  posities moeten worden  beschouwd. Net  zoals  de  BesserWessi  dacht dat hij de pas geannexeerde Ossi kon voorschrijven welke mening deze laatste over zichzelf hoorde  te hebben, denkt de BeterBelg dat bij ons te mogen doen tegenover de Vlaamse … “separatist”.

 Waar  deze  “Noord-Belgische”  reflex  vandaan  komt  is  niet  helemaal duidelijk. Hij lijkt me geïnspireerd door enkele basis-vooroordelen die de dialoog  tussen mensen  soms moeilijk   maken.  Ik  waag  toch  een  poging.    Eerst  en  vooral  lijkt  er  me  een  verband  te  bestaan  met  de aanvaarding  of  verwerping  van  grenzen  in  het  algemeen.  Wie  de genoemde verstrengeling  van de staat met zijn deelstaat vooral positief wenst  te waarderen, wil natuurlijk van geen grenzen horen – behalve dan als het gaat om de   ondemocratische, historische, feodale, militaire of  Frans-Revolutionaire  buitengrenzen  van  België.  De  binnengrens lijkt voor die mensen wel  iets amoreels. Leidt die niet  tot verbreking  van  de  solidariteit?  Een  Vlaamse  grens  ondermijnt  toch  de  broeder- schap der volkeren… Ten  tweede denk  ik dat  er  een verband bestaat met een negatieve  identificatie. Zich niet  identificeren  is dan de voorwaarde  voor  een  certificaat  van  wereldburgerschap.  Samengevat:  Vlaanderen  hoort  geen  grenzen  te  hebben,  en  zich  identificeren met  Vlaanderen is enggeestig.

 Als de betrokken schrijvers en editorialisten daar dan op aangesproken  worden,  ontkennen  ze  vaak  straal  dat  er  van  een  tendens  sprake  zou zijn.  Waar  exact  hebben  ze  wat  geïnsinueerd  of  geridiculiseerd?  Probleem voor hen is dan wel dat de meeste waarnemers er allang van overtuigd zijn dat de audiovisuele media en de kwaliteitskranten hierin  een  “Noord-Belgische”  keuze  hebben  gemaakt,  die  slechts  heel langzaam wordt bijgestuurd – als dat al het geval zou kunnen zijn, gelet  op  de  opinie  van  de  aandeelhouders  van  die media  bijvoorbeeld. Maar  welke  betere  “waarnemers”  kan  je  hebben  dan    abonnees  en lezers, luisteraars en kijkers, briefschrijvers en bloggers?
 
 Het volstaat om de lijst met namen van columnisten en andere occasioneel bezoldigden in krant en op webstek te zien om te beseffen dat het hier  niet  alleen  om  toevallige  oprispingen  gaat, maar  om mediacampagnes die  juist van de  intuïtieve  collectieve  redactie-opinies  gebruik  maken om  ze dan op gezette  tijden  te bundelen en  te  richten,  zonder dat evenwel de krant of het mediabedrijf in kwestie zich expliciet voor  of  tegen  een  politieke  lijn  heeft  uitgesproken.  In  het  communautaire geschillencomplex  in  Schotland  of Québec wordt  een  dergelijke  lijn  wel  degelijk  geëxpliciteerd.  Merkwaardig  genoeg  heerst  daar  meer   helderheid, openheid en eerlijkheid in dezen dan bij ons. Hier gebeuren  die  strategieën  in  het  geniep:  er  wordt  straks  in  Vlaanderen  meer “gespind” dan in het New Labour van Tony Blair. 

 Het  beste wat  je  bij  ons  als  “cultuur-feuilletonist” met  het Vlaamse feit kan doen  is erover  te zwijgen. Nu, zwijgen behoort uiteraard niet  tot mijn professionele taak. Mijn opdracht is juist te spreken en te laten  spreken.  En  precies  omwille  van  die  veralgemeende  en  negationistische redactie-opinies (die één optie systematisch uitsluiten of ridiculiseren) heb ik dan besloten om als opiniemaker in een politico-culturele  mediacontext  vooral  die meningen  aan  het woord  te  laten  komen  en  zelfs  te versterken, die pleiten voor een staatshervorming  in Vlaamse,  dat wil zeggen, zeker niet in herfederaliserende zin. Waarbij ik er goed op toezie dat de behandeling van deze materie in een cultureel en internationalistisch perspectief geschiedt. Ik vind dit een gezonde correctie op een veralgemeende vertekening.

 Daarom ben ik de eerste programmator die een viertal jaar geleden de  Leuvense politicoloog Bart Maddens heeft geïnterviewd; de eerste ook  die  het  aandurfde  om Matthias  Storme  het  woord  te  gunnen;  en  de eerste en enige producer die zelfs Mark Grammens wou  laten zeggen  wat  hij  anders  alleen  in  zijn  Journaal  zou  opschrijven. Vandaar  ook dat ik Jef Vuchelen aan het woord liet over de transfers, Robert Senelle over de grondwet en het statuut van Brussel, Remi Vermeiren over het Warandemanifest, en Dirk Heremans (een van de beruchte “Leuvense  economen”) over de financieringswet.

 Precies  naar  aanleiding  van  de  uitzending  met Mark  Grammens  vertrouwde een hoofdredacteur van een Vlaams  literair  tijdschrift mij zijn  verwondering  toe  over  de  omstandigheid  dat  ik  nog  niet  werd afgestopt. Een collega vertelde me onlangs dat hij wel begrip had voor  wat ik aan het doen was, en in deze materie ook graag een persoonlijk en onafhankelijk meningenapparaat wou ontwikkelen, maar dat hij nu  eenmaal nog  schoolgaande kinderen had.  Ik vrees dat deze anekdotes de atmosfeer schetsen, niet alleen in het Huis, maar op vele andere redacties: conformisme aan de ongeschreven wet van het Belgicisme als  de  moreel  betere  optie. Wat  ik  verontrustend  vind  voor  het  morele gehalte  van  de  democratie  in  deze  staat  is  nu  juist  dat  –  in  mijn ervaring  –  een  groot  deel  van  het  publiek  ervan  uitgaat  dat  er  in  de media wordt gecensureerd. Anders  is de verbazing die  tot uiting komt  in de vele reacties die  ik krijg, niet  te verklaren. “Hoe het komt dat u mag zeggen wat u zegt?   Hoe komt het dat ‘ze’ u niet tegenhouden?” Ik heb ondertussen een mooie verzameling van deze  reacties aangelegd.  Ik kan ze niet meer afdoen als uitingen van complottheorieën. Ik zoek de  verklaring  eerder  in  een  negatieve  gewoontevorming  bij  het publiek. Vele mensen zijn gewoon geraakt aan de anti-Vlaamse vooringenomenheid  van  de  audiovisuele  media.  Dat  vele  burgers  zich  erover  verbazen  dat  er  soms  nog  een  keertje  van  het  conforme mag worden afgeweken, exact dit is het toch wat zou moeten verbazen? 

 Welnu,  deze  waarnemers  en  deze  luisteraars,  die  er  blijkbaar  van  uitgaan  dat  er  onder  meer  op  de  VRT  gemanipuleerd  wordt  en  de  mond gesnoerd (wat in mijn persoonlijke ervaring zeker niet het geval  is), maken volgens mij deel uit van de fameuze grondstroom in Vlaanderen  –  een  grondstroom  waarmee,  het  moet  gezegd,  het  Huis  niet  altijd rekening houdt. De CD&V al evenmin, en precies daarom heeft deze  partij  de  zwaarste  nederlaag  in  haar  geschiedenis  geleden.  Dat  was tenminste de analyse van heel wat CD&V-politici zelf.


De Grondstroom
 

 Vooraleer  ik  nader  inga op de  recente  geschiedenis van de  suïcidale dialoog  en  de  rotte  compromissen  in  deze  staat, moet  ik  het  hebben  over het woord “grondstroom” en over datgene waarnaar het zou kunnen  verwijzen. De  grondstroom  heeft  het met  stip  gehaald  in  de  lijst  van de stijgers in het Nederlandse vocabularium sinds 13 juni 2010. Na de  verkiezingen  begonnen  zowel  Stefaan  de  Clerck  als  Tony  van  Parys,  twee  vertegenwoordigers  van  de  Vlaamse  vleugel  binnen  CD&V, het woord te gebruiken om er de nederlaag van hun partij mee  te verklaren. Ze hadden, zo moesten ze  tot hun  leedwezen bekennen,  de  grondstroom  in Vlaanderen  verwaarloosd. Nu  is  een  grondstroom nog  iets  anders  dan  het  verwante  begrip  “onderstroom”.  Een  onderstroom  is water dat onder ander water  in een andere  richting stroomt.  Een  perfecte  sociologische metafoor  voor  politieke  verschuivingen  –  opnieuw  een  metafoor  trouwens. Maar  “grondstroom”  lijkt  me  toch  chiquer. Hij lijkt ook dieper te gaan, precies in die ondergrond waarin  hij zich als een elektrische stroom mysterieus in de aarde beweegt. Hij lijkt permanenter en onvatbaarder dan de waterige onderstroom. Hij is  ook veel   moeilijker  te meten of  te duiden. Een beetje politieke partij  heeft clairvoyante politici nodig om de grondstroom te onderkennen en  juist  te  interpreteren. Wie de grondstroom niet herkent, verliest. Welnu, deze grondstroom in Vlaanderen, zo beweren sommige historici en  sociologen, is in wezen rechts en neoconservatief.

 Deze definitie gaat me  iets  te  snel.  Ik denk eerder aan een omschrijving  die  het  fenomeen  niet  noodzakelijk  in  verband  brengt met  een  Vlaamse Beweging die “van nature” rechts zou zijn. Ik wil een definitie  die  vooral  kijkt  naar  de  effecten  van  de  Vlaamse  grondstroom.  Daaraan zult gij hem namelijk herkennen. Wat betekent hij eigenlijk?

Wel,  hij  betekent  dat,  als  de  Franstalige  strategie  weer  eens  een  Vlaamse  partij  uit  verband  heeft  gespeeld  doordat  ze  die  Vlaamse  partij de Belgische raison d’état heeft doen slikken,  er dan gewoon een  andere partij opstaat.

Dit proces lijkt wel een constante: na het Egmont  -debacle van de Volksunie kwam het Vlaams Blok met 24 %, na het  Leterme- en Van Rompuy-debacle van de CD&V kwam de N-VA met 28 %  tot 31 % van de stemmen  in Vlaanderen. Ik wil hier niet ingaan  op wat dit betekent voor het eventuele  lot van de N-VA  (zo zij geen lessen uit de geschiedenis zou trekken). Ik wil wel nog even aanstippen dat het hier volgens mij om een nog ruimer fenomeen gaat, dat Maurits Coppieters  zaliger  ooit  heeft  omschreven.  In  haar  zwartste  uren,  vertelde  hij  me  ooit  in  een  interview,  komt  de  Vlaamse  beweging  terug, maar onder nieuwe, onverwachte gedaanten. Wie had vlak na de oorlog ooit kunnen denken dat het juist het Vlaamse scoutisme zou zijn dat de fakkel van de gecompromitteerde Vlaamse Beweging zou doorgeven? De grondstroom, besluit  ik voorlopig,  is een  interne dynamiek  die zelfs linkse partijen kan aantasten, denk aan de socialisten die in de  jaren twintig ter IJzerbedevaart togen.

 Ook  nu  weer  heeft  de  grondstroom  geheel  onverwachts  zijn  aardse bliksem doen  inslaan. Want  in vergelijking met vorige episodes  in de  geschiedenis  van  België  (die,  zoals  we  zagen,  wel moet  geschreven worden in termen van de geschiedenis van de Vlaamse beweging)  was  er in het voorjaar van 2010 toch niet iets acuuts aan de hand. Vergelijk wat  nu  gebeurde met  de  episode  vlak  voor  de  Eerste Wereldoorlog,  toen de Franstaligen zo hysterisch en zo gewelddadig reageerden op de Vlaams-katholieke  verkiezingsoverwinning  van  1912,  toen  Jules  Destrée verklaarde dat de Vlamingen hem Vlaanderen hadden ontstolen,  en  toen  de Vlaamse  Beweging  zich  toespitste  op  het  verkrijgen  van  een  Nederlandstalige  universiteit  in  Gent.  Vergelijk  de  huidige  situatie met  die    tijdens  het  interbellum,  toen  Frans  van  Cauwelaert  koning Albert aan diens beloftes probeerde  te houden maar door hem  werd  afgewezen,  waardoor  van  de  weeromstuit  de  erfenis  van  het  Aktivisme  volop  kon  gaan  spelen.  Vergelijk  met  de  situatie  na  de  Tweede Wereldoorlog, toen het regime (in tegenstelling tot elke andere  Europees  staat)  elke  principiële  amnestie  weigerde  en  daardoor  de  verhouding  tussen België  en Vlaanderen  definitief  verzuurde. Vergelijk met de situatie van het  talentellingensysteem dat  in 1961 en 1962  tot de marsen op Brussel  leidde, waardoor dan weer de  eerste  staatshervormingen eraan kwamen. Vergelijk met de acute  situatie  rond de splitsing  van  de  unitaire  en  verfransende Universiteit  Leuven  en  het  mandement van de bisschoppen in 1968. Toen viel er een regering, niet  omdat  een  CVP-lid  van  de  meerderheid  had  geïnterpelleerd,  maar  omdat het ermee dreigde te zullen gaan interpelleren. Vergelijk met het  imbroglio rond het Egmontpact in 1977.

 In vergelijking met de hier genoemde brandpunten was er anno 2010  niets acuuts aan de hand. Niets speciaals. Alleen: de grondstroom was  een  paar  latente  toestanden  beu.  Zoals  de  Belgische  staatsstructuur  zelf. Of de permanente en   flagrante minorisering van de meerderheid  door  de  minderheid.  Of  de  afgrendeling  door  de  grendelgrondwet,  zoals  die  nu  weer  bleek  doordat  de  Franstaligen  een  oneigenlijk  gebruik maakten  van  de Belgische  bevoegdheidsconflicten  en  alarmbellen. Het eeuwige status-quo. De ons opgedrongen asielpolitiek. De  manier waarop de Franstaligen en het Vlaamse correcte commentariaat ons  probeerden  wijs  te  maken  dat  elke  staat  in  permanente hervormingstoestand verkeert, behalve België, waar de  staat proberen  te hervormen een soort misdaad tegen de menselijkheid en de mensenrechten zou betekenen. De mummificering van de Vlaamse Belgische  eerste minister.  De  permanente  interne  sabotage  op  regeringsniveau,  waar  bijvoorbeeld  een  Vlaamse  Belgische  minister  van  justitie  niet  eens de kans krijgt om, na drie jaar regeren, een begin te maken met de doorvoering van  een plechtig beloofde  justitiehervorming – omdat  in  België  zelfs  een  regeerakkoord  slechts  uit  woorden  bestaat,  die   op  dagdagelijkse  basis  tot  in  de  kern  kunnen  worden  gesaboteerd.  Dus niets  acuuts  aan  de  hand.  Slechts  wat  latent  ongenoegen. Maar  het  meest latente, en het meest nefaste wat de grondstroom heeft doen reageren, was de onophoudelijke evocatie van het Compromis.


Het Compromis: een Leterminale geschiedenis, van 2007 tot 2010

 
 Sommige 11  juli-redes zijn relevant. Op 11  juli 2007, nauwelijks een  maand na de overwinning van het kartel van CD&V en N-VA, had Jo  Vandeurzen immers verklaard: 

 “Van bij de start van onze krachtenbundeling in februari 2004 hebben  CD&V  en N-VA  zich  geëngageerd  tot  een  diepgaande  staatshervorming.  Die  verbintenis  hebben  we  laten  opnemen  in  het  Vlaamse  regeerakkoord van  juli 2004. Samen met onze partners  in de Vlaamse  regering  willen  wij  de  geactualiseerde  resoluties  van  het  Vlaams  Parlement  van  maart  1999  uitvoeren  en  de  kieskring  Brussel-Halle-Vilvoorde splitsen. In de campagne voor de federale verkiezingen hebben we dat engagement tot een conditio sine qua non gemaakt voor een  eventuele  regeringsdeelname.  De  kiezer  heeft  dat  geapprecieerd  en  geplebisciteerd.”

 Dat waren  de  beloftes  van  2007.  Ik  hoef  daar,  tussen  haakjes,  zelfs  niet aan  toe  te voegen dat CD&V  in 2010 helemaal niets meer durfde  te beloven, behalve dan  juist het omgekeerde van in 2007.

 Precies sinds dit  radicale engagement van het kartel en de daaraan  te  danken verkiezingsoverwinning van 2007,  is het correcte mediabestel  op een voor zijn doen zeer eigenaardige manier gaan reageren. Media  die  normaliter  al wat  ze  kunnen  ook  zwart-wit  vertekenen  begonnen  hier op  te roepen  tot redelijkheid. Sinds 2007 is  in editorialen, opinie-stukken, in meningen van politicologen, in stukken van de hand van de redactie  van De Morgen,  van  de  redactie  van De  Standaard,  van  de redactie  van  het VRT-Journaal  –  het  aantal  raadgevingen  aangaande compromissen  niet  te  tellen.  Zulke  moraliseringen  over  geven  en  toegeven waren onder de paarse regering van 1999  tot 2007 zelden  te vernemen. Ze worden ook zelden geuit naar aanleiding van een patstelling of een mogelijk vergelijk inzake bijvoorbeeld tariefrechtspraak of  paritaire  akkoorden.  Het  is  alleen  inzake  de  communautaire  kwestie  dat de compromis-gebeden worden geslaakt.

Van bij zijn overwinning  in  juni 2007 had Yves Leterme het verkorven  bij  het Vlaams-Belgicistische  commentariaat. Hij  had  het  aangedurfd te zeggen dat het Belgische model uitgewoond was, geen enkele  meerwaarde meer bezat. Van dan af aan beginnen onze regimekranten  gratis  lessen  in compromissen  te verstrekken. Het zou  interessant zijn om dat hele corpus eens  te verzamelen, te inventariseren en te evalueren,  want  ten  zuiden  van  de  taalgrens  denken  ze  nog  altijd  dat  wij  Vlaamsgezinde  kranten  hebben. Niet  dat  ik  na  drie  jaar  gezedepreek  over  de  kunst  van  de  dialoog  en  het  sluiten  van  compromissen  ook  maar  iets wijzer ben geworden, want het eerste het beste communicatiehandboek  vertelt  je  daar meer  over. Het  fameuze  handboekje  voor  managers  en  onderhandelaars,  Getting  to  Yes,  is  “pertinenter  en  concludenter” dan honderd columns en opiniestukken (minstens zoveel zijn  het  er)  van Marc  Hooghe,  Paul  Goossens,  Jan  Goossens,  Dave Sinardet,  Marc  Reynebeau,  Geert  Buelens,  Marnix  Beyen,  Mia  Doornaert – De Standaard en De Morgen dooreen, en  ik vergeet hun hoofdredacteurs. Een wondere, maar  tegelijkertijd eentonige verzameling. Luc Huyse zou  ik zeker niet mogen vergeten, want veel van het  compromissengepraat  krijgt  in  zijn  uiteenzettingen  over  consensusdemocratie een schijn van wetenschappelijke steun. 

 Deze  stroom  van  compromissenpredicaties  was  klaarblijkelijk  niet  voor de Franstaligen in België bedoeld. Ook als de betreffende tekst in het algemeen wordt gesteld en zich “tot beide partijen” richt, toont een beetje tekstanalyse al heel snel aan dat vooral de als onredelijk bestempelde Vlamingen  geviseerd worden.  Zij waren  het  die  elke  dag  hun  vermaning  op  hun  bord  moesten  krijgen.  Deze  tekstsoort  werd,  via allerlei media-  en  redactiedeals  tussen Noord  en Zuid,  gretig  afgenomen door de Franstalige pers, die er haar eigen vooroordelen in bevestigd  zag.  “Ze”  zeggen het  zelf! Mede daarom  is het duidelijk dat het  om  een  algemeen  Belgicistisch  initiatief  ging,  dat  overigens  dwars  door  de  CD&V  heen  liep.  Als  de  federale  vleugel  van  deze  partij  Leterme klein zou krijgen, dan waren ze misschien gelijk ook af van  die  hele  institutioneel  revolutionaire  opstoot,  die  tenslotte  800.000  stemmen achter zich had verzameld. Deze vleugel heeft om dat doel te  bereiken, het bestaan van de eigen partij op het spel gezet.

 Het Compromis was  het  gif waarmee  de  karaktermoord  op Leterme  werd  voltrokken  –  in  zo’n  hoge mate  dat  hij  er  inderdaad  een  ander  karakter, plus de bijbehorende andere opvattingen van heeft gekregen.  Van  het moment  dat  hij  acceptabel  werd  voor  de  Franstaligen,  was  Leterme moreel  en  politiek  dood.  Vergiftigd  en  nadien  gemummificeerd,  zoals  Frodo  in  The  Lord  of  the  Rings  met  het  spinrag  van  Shelob. Dat proces kon men heel mooi volgen  in de commentaren op het “forum” van Le Soir. Het was het Compromis dat, na het vertrek  van  Herman  van  Rompuy  naar  Europa,  de  bevoegdheid  over  het  probleem Brussel-Halle-Vilvoorde van Leterme moest afnemen vooraleer  hij  opnieuw  eerste minister mocht  worden. Wat  kort  voordien  nog  aan  Herman  van  Rompuy  werd  gegund,  mocht  Leterme  niet  krijgen. Hij  ging  immers  geen  compromissen  kunnen  sluiten. Ondertussen was hij door metamorfose wel al in het vleesgeworden Compromis  zelve  veranderd.  Een  schandalige  regeling  waarop  het  enige fatsoenlijke antwoord neen had moeten zijn, als niet  in hem de mens allang was  overgenomen  door  de  functie,  precies met  behulp  van  de hem toegedichte compromisloosheid. 


Enkele kenmerken van het Compromis  in het algemeen, die  toch  alleen voor Vlamingen gelden

 
 Ik  leg  er  nogmaals  de  nadruk  op  dat  dit  compromis  zich  alleen  aan  Vlaamse kant hoort af  te   spelen en,  in de Vlaamse commentaren dan toch, zelden of nooit aan Franstalige kant. De Vlamingen waren het die moesten  leren hun nederlaag  te “assumeren”  (een direct uit het Frans  overgenomen  term). Zij waren het die moesten abdiceren bij Brussel-Halle-Vilvoorde, zij waren het die moesten  leren water  in hun wijn  te  doen, zij waren het die het nog moesten leren zich neer te leggen bij de  feiten. Die  feiten waren en zijn vooral dat de Franstaligen  in de  staat  België nu eenmaal een blokkeringsminderheid hebben –  iets waarmee  Luc Huyse,  adding  insult  to  injury,  in  zijn  boekje  dat  hij  samen met  mijn  ex-collega  Bouveroux  heeft  geschreven,  alleen  maar  eens  kan  lachen: begrepen die Vlamingen dan niet, hadden ze het misschien nog  niet  voldoende  “geassumeerd”,  dat  ze  met  de  grendelgrondwet  van  1970,  de  macht  van  de  democratische  meerderheid  in  deze  staat hadden verkwanseld voor een bord linzensoep, nog voor de federalisering een soort beslag kreeg? Ja, als je dat niet begrijpt…

 Maar er  is nog  iets anders aan de hand met het Compromis zoals het  commentariaat dat verstaat. Het gewicht van het compromis moet niet  alleen  aan  de  Vlaamse  kant  liggen,  neen,  het  gaat  nog  verder.  Het Compromis moet eigenlijk al gesloten zijn  in het Vlaamse hoofd zelf.  Het moet niet gesloten worden aan de onderhandelingstafel of op het  schaakbord  van  de  macht,  want  in  de  consensusdemocratie  zoals Huyse die voorstaat kan macht niet zomaar worden uitgeoefend door  diegene die deze macht democratisch in vrije en geregeld terugkerende verkiezingen  heeft  verworven. Neen,  vooreerst  zijn  er  sowieso  al  te  veel  verkiezingen,  en  ten  tweede moeten we maar  niet  in  die  termen  over  democratie  denken.  Democratie  is  vooral  consensusdemocratie; niet zozeer voor de in machtstermen denkende Francofone partijen aan  wie we  dit machtsdenken moeten  vergeven, maar  zeker wel  voor  de Vlamingen. Welnu, consensus vooronderstelt compromissen die, zoals ik  zei,  zich  alreeds  in  het  hoofd  van  de Vlaming  hebben  afgespeeld.  Waarna  de  Vlaming  naar  de  onderhandelingstafel  trekt  om  een compromis  te  sluiten  tussen  zijn  compromis  en  de  ondertussen   onveranderde  stelling  van  de  Franstaligen, want  dat  zijn mensen  die  het positieve gelijk aan hun kant hebben en die dat voorafgaande proces dus niet hoeven te ondergaan.

 In de werkelijke wereld van de Belgische politiek, aan de onderhandelingstafel met de Franstaligen dus, heerst een andere realiteit. Telkens  als  de  Vlamingen  na  lang  aftasten  dan  eindelijk  met  een  alreeds  vercompromist,  dus  gecompromitteerd  voorstel  naar  buiten  komen,  wordt  het  onvoldoende  geacht,  weggelachen,  weggehoond,  bot  afgewezen. Het is per definitie onvoldoende, en het kan eigenlijk nooit voldoende  zijn  omdat  de  Franstaligen  in  laatste  instantie  blijven  vechten  voor  het  status-quo. Dat  is wat  in  2007  in Hertoginnedal  is gebeurd, toen Jo Vandeurzen na weken onderhandelen eindelijk de tot  90 aparte puntjes geatomiseerde Vlaamse resoluties naar voren schoof.  De  volgende  dag  stond  er  een  lijst met  tot  pietluttigheden  geridiculiseerde Vlaamse voorstellen op de voorpagina van Le Soir.

 Exact hetzelfde gebeurde met Jean-Luc Dehaenes voorstel aangaande   Brussel-Halle-Vilvoorde  in april van dit  jaar. Dehaene had vooraf alle  partijen geconsulteerd  en dacht  een  tekst  te hebben geproduceerd die  juist  omwille  van  die  consultaties  kon  beschouwd  worden  als  “een   geheel  dat  een  evenwichtig  compromis  nastreeft  tussen  vaak  tegengestelde stellingen”. De Franstaligen hebben dat van tevoren afgetoetste compromis waar veel Vlaamse “toegevingen” in zaten, onmiddellijk  afgewimpeld  als  imbuvable  en  als  een  “Vlaamse  catalogus”.  Ineens  werd  de  staatsman  Dehaene  door  de  Franstaligen  als  Vlaming  weggezet,  precies  zoals  ze  de  heel  federale  afscheidsnota  van  Guy  Verhofstadt  van  begin  2008  hadden  afgedaan  als  tenslotte  niet meer dan “de nota van een Vlaming”. Waar staan de Vlaamse Belgicisten nu   met  hun  staatsmanschap  en  hun  compromissen?  Waar  stond  Mark Eyskens toen, en waar staat hij nu, met zijn arrogante oproepen tot de  staatszin van de Vlamingen? Waar waren nu de verzekeringen dat het  de Franstaligen echt menens was in de toenadering?

 Ondertussen heeft Dehaene, “omwille van discretie”, zijn voorstellen  niet  openbaar willen maken. Als  compromissen  dan  toch  zo  eerbaar  zijn,  waarom  publiceert  CD&V  die  voorstellen  niet?  Waarom  wou  deze  partij  tijdens  de  campagne  van  de  kiezers  een  blanco-cheque  krijgen, puur drijvend op de vage  theorie van de compromissen zoals  gepropageerd  door  de  bevriende media, maar  zonder  dat  ze  ons  zou  vertellen  om  welke  concrete  compromissen  het  eigenlijk  ging? We  weten ondertussen dat de kern van de zaak een verregaande apparentering was  die  het  virus  van Brussel-Halle-Vilvoorde  naar Leuven  zou  exporteren. We weten het, maar niemand heeft het ons gezegd. Zeker  niet de compromispredikanten, die op zo’n compromis  toch plaatsvervangend trots zouden moeten zijn.

 Wat  we  zeker  weten  is  dat  de  huidige  onverzettelijkheid  van  de  Franstaligen  inzake  Brussel-Halle-Vilvoorde  voortkomt  uit  een  compromis dat Guy Verhofstadt en  Johan Vande Lanotte  in 2005 met de  Franstaligen bijna hadden gesloten, maar dat gelukkig werd verhinderd  omdat Hugo Schiltz via een telefoontje Geert Lambert even uit de betovering van het compromis met de regimemacht had geschud. Dat wil zeggen  dat  de  huidige  Vlaamse  tegenaanval  van  juni-juli  2010, democratisch gelegitimeerd vanuit de grondstroom, enkel en alleen  moet dienen om het onheil van het bijna-akkoord van Verhofstadt  en  van  het  bijna-compromis  van  Dehaene  terug  te  schroeven,  en helemaal niet, zo vrees  ik  toch, om  substantiële vooruitgang  te  maken.

 Maar  niet  alles  blijft  voor  het  grote  publiek  verborgen.  Sommige  dingen sijpelen diep in de aarde van het geheugen binnen. Het resultaat  is dat de grondstroom heeft  teruggebliksemd. Historisch  is niet alleen  de  overwinning  van  de  N-VA,  maar  zeker  ook  de  nederlaag  van  CD&V.  Deze  partij  is  verworden  tot  een  filiaal  van  de  christelijke   arbeidersbeweging,  die  steevast  de Belgische  structuur  blijft  verdedigen,  zoals  Bart  Brinckman  in  De  Standaard  van  3  juli  jongstleden  schrijft.  CD&V  is  gereduceerd  tot  haar  Belgicistische  vleugel (Eyskens, Vanackere, gedeeltelijk Leterme zelf), die de enorme verantwoordelijkheid  draagt  de  christendemocratie  te  hebben  teruggebracht tot de  laagste  score ooit. De Belgicistische vleugel heeft het graf van  de  christendemocratie  gedolven,  omdat  hij  de  grondstroom  niet  heeft  onderkend.  Dat  moet  deze  tendens  zeer  kwalijk  worden  genomen,  omdat hij  in een vlaag van verbijsterende doel-middel-verdraaiing, de  mij  dierbare  christendemocratie  aan  het Belgicisme  heeft  opgeofferd. Zo heeft ACV-voorzitter Luc Cortebeeck het bestaan om  in naam van  het Belgicisme zijn militanten een stemadvies  te geven voor een anti-vakbondspartij.  Dit  is  om  te  huilen  hoe  stom.  Op  die  manier  heeft  CD&V de V  laten vallen, zo uiteraard ook de C verzwakt, en de D al  helemaal verwaarloosd omwille van het apparaat.


Dodelijke compromissen

 
Tot  nog  toe  hebben  we  gezien  dat  het  gepraktiseerde  gemoraliseer aangaande het compromis vooreerst de staat België niet heeft vooruitgeholpen; het heeft alleen de desintegratie van de staat nog wat uitgesteld. Vermits het om een retorische  truc gaat en een culpabiliseringsstrategie  richting  Vlaanderen,  was  dat  dan  ook  het  minimalistische  doel: het behoud, niets meer.  Het maximalistische doel is een wanhopige en  tot mislukken gedoemde poging België opnieuw uit  te vinden  op morele  grondslagen, met  hier  en  daar  een  tweetalige  school, met  een  zogenaamd  federale  kieskring  in  zijn  leugenachtige Pavia-versie, en  met  allerlei  verbroederingskunststukjes  voor  het  multiculturele  voetvolk. Maar zoals gezegd, dit maxi-doel mag opgeborgen worden.  Bij elke verkiezing  lijken de Belgavox of de Re-Bel opvoeringen een  beetje minder levend. Blijft alleen het mini-doel, en dat heeft dan weer  als  enige motivatie:  geld.  Elk  jaar  uitstel  levert  de  Franstaligen  een  cheque op van 6 tot 12 miljard.

 Het gepreek over het compromis heeft al evenmin Vlaanderen vooruitgeholpen, integendeel. Dat was natuurlijk ook niet de bedoeling, en  op  die manier  is  het  dan  toch  gedeeltelijk  in  zijn  oogmerk geslaagd.  Als onderdeel van de culpabiliseringscampagne heeft het vele Vlamingen, met name die mensen die gevoelig zijn voor de moreel multiculturalistische mensenrechten-argumenten  van  de  Franstaligen,  inderdaad  ideologisch  geblokkeerd. Het  heeft  de  gemeenschaps-  en  natiegevoelens  in  Vlaanderen met  een  doelbewuste  desensibiliseringscampagne  proberen  in  te dammen. Toch zijn vele mensen die  in de grondstroom  leven  gaan merken  dat  ze  in  een  Platonische  grot  allerlei  verhaaltjes  over zichzelf moesten  leren – onder meer de boodschap dat er buiten  het  strikt Belgische kader geen politiek mogelijk  is. Deze Vlamingen  hebben de simulacra van zich afgeschud.

 Zoals  we  al  zagen  heeft  de  bewustzijnsmanipulatie  over  dialoog  en  compromis  de  partijen  die  zich  eraan  hebben  bezondigd  al  evenmin  vooruitgeholpen.  In het geval van zowel OpenVLD als CD&V  is het werk  van  soms  twintig  jaar  wederopbouw  vernietigd.  Dat  is  wat  ik  bedoelde toen ik aankondigde dat ik het over suïcidale dialoog en rotte compromissen zou hebben. Het toppunt van verblindheid in dezen was  natuurlijk  de  campagne  van  CD&V-voorzitster  Marianne  Thyssen. Zoals  zelfs  de mea-culpa  werkgroep  van  de  partij  ondertussen  heeft  toegegeven, was in de campagne het contact met de grondstroom totaal  zoek. Maar ben je dan nog wel een partij als je zo diep bent weggezakt  in precies die staatsraison die de mensen niet meer willen? Ben je dan  nog wel politiek bezig? Wie het  in zijn hoofd krijgt   het compromis-denken en de “dialoog” dan ook nog eens  tot campagneslogan  te verheffen  is gewoon ver heen, en doet zeker niet meer aan politiek  in de  normale betekenis van het woord.

 Wat de moraaltrompetters van het compromis eigenlijk uitbazuinen is  dat politiek antagonisme nefast  is, en dat  in  laatste  instantie een politiek streven nergens toe leidt. Politiek is niets meer dan dialoog. Chantal Mouffe, een Waalse politicologe die  lang  in Latijns Amerika heeft  gewerkt en die nu aan de universiteit van Londen doceert, heeft op het  verschil tussen beide houdingen gewezen. Als links geïnspireerde filosofe  heeft  ze  de  politieke  theologie  van  Staatsrechtler  Carl  Schmitt  weer  van  onder  het  stof  gehaald,  die  beweerde  dat  het  in  de  politiek  wel degelijk om strijd ging, en niet om consensus. Voor Mouffe is een  basisconsensus  omtrent  de  democratische  basis-vormvereisten  meer  dan voldoende. Van dan af aan begint de antagonistische confrontatie.  Ik heb altijd gezegd dat de Belgicistische propaganda van onze Vlaamse  cultuurdragers  geïnspireerd wordt  door  een  apolitieke  of  zelfs  een  antipolitieke houding. Voor hen  is het communautaire conflict  in België geen voorwerp van politiek, maar zit het in het register van de moraal.    Precies met  behulp  van  deze  opvatting  bedrijft  de  Francofonie  haar  machtspolitiek  tegenover  Vlaanderen.  Alles  goed  en  wel  beschouwd  is er dus wel degelijk een partij die van deze compromis-  voorspiegelingen  beter  wordt.  Daarin  ligt  nu  juist  de  ironie  van  het
compromisdenken.




De ironie van het compromis

 
 Er  is  namelijk  een  constante  in  de  Belgische  politiek  sinds  de  Lambermontakkoorden  van Verhofstadt  en Vande  Lanotte,  en  die  is door de overwinning van de N-VA allerminst gewijzigd. Men wil ons  namelijk  doen  geloven  dat Belgische  staatshervormingen mee  zullen  gedragen worden door een Francofone minderheid die zelf zegt dat ze  demandeur  de  rien  is,  en  die  daarenboven  nog  eens  over  veto’s,  grendels en alarmbellen beschikt om datgene wat zij niet wil ook aan  de  meerderheid  te  ontzeggen.  Vanuit  zo’n  comfortabele  positie  kan  men de voorstellen van de vragende maar afgeblokte meerderheidspartij afdoen als oekaze en Diktat. Vooral het woord Duitse woord Diktat  wordt dan met graagte in de Franstalige mond genomen. Het doet zo’n beetje denken aan de umlaut op de u van Brüssel.  Je zit direct  in het  juiste  sfeertje  om  de  vragen  van  de  Vlamingen  verdacht  te  maken.  Di   Rupo gebruikte het woord  in 2007.  Ik ben benieuwd wanneer het  Diktat weer eens opduikt.

 Dat wil zeggen dat er voortdurend op Vlaamse compromisbereidheid  wordt  aangedrongen  terwijl  de  Franstaligen  zelf  niet  meer  willen  “compromitteren” op hun veroveringszucht van Vlaams Brabant. Sinds  Verhofstadt hen in het bijna-akkoord van 2005 de hemel heeft beloofd,  zullen ze niet afstappen van de uitbreiding van Brussel, van de corridor met Wallonië via Sint-Genesius-Rode, van hun inschrijvingsrechten in  twintig  andere  gemeenten  van  Brussel-Halle-Vilvoorde  en  Vlaams  Brabant,  tot Zemst  in  het  noorden  en Gooik  in  het westen. Wat  zou  men anders verwachten?  De paars-Vlaamse compromisbereidheid had  hen dat allemaal bijna gegeven!  De waarheid is dat Vlaamse staatsraisonpartijen uit eerlijke schaamte niet willen naar buiten komen met de  rauwe  realiteit  van  de  Franstalige  onverzettelijkheid,  omdat  dan  het verhaaltje  van  het  compromis  als  een  kaartenhuis  instort.  Het  zijn namelijk de Franstaligen die van geen onderhandelde oplossing willen  weten. Het  is  juist het omgekeerde van wat de Vlaamse editorialisten schrijven. Het zijn  de Franstaligen die niet willen onderhandelen.


 Het  zijn  zelfs de Franstaligen die de  separatisten  zijn. Ze  zijn dat  in  een eerste betekenis omdat ze op die manier (ongewild?) een electorale  ontploffing  in Vlaanderen  zullen veroorzaken. Maar  er  is  een  tweede betekenis,  en  die  wordt  perfect  geïllustreerd  door  een  uitspraak  van  Maingain  nog  deze week:  “nog  liever  een  onafhankelijk Vlaanderen  dan een confederalistisch België”. Vertaald in goed Nederlands: als wij Franstaligen  een  confederalistisch  België  moeten  dulden  waarin  we  onze  privilegies moeten  opgeven,  dan  stappen  wij  er  nog  liever  uit.  Precies  dat  was  de  betekenis  van  de  splitsing  der  politieke  partijen  vanaf 1968: zowel bij de CVP als bij de BSP als bij de liberalen waren het de Franstaligen die er zonder boe of bah  te zeggen zijn uitgetrokken. De demografie en de democratie waren teveel voor hen. Er waren  in elk van die partijen nu eenmaal te veel Vlamingen, en daar moet je  dan de macht mee delen. Dat konden zij niet dulden. En dat kunnen zij niet omdat ze het zo gekoesterde concept of het project “België” niet  echt  willen  “assumeren”…   Maingains  uitspraak  past  precies  in  die  logica.


Bevreemdende waarheden

Daarmee  komen  we  uit  bij  een  bevreemdende  en  voor  sommigen  beangstigende  waarheid.  Er  zijn  namelijk  vele  redenen  waarom  de  meeste  Vlamingen  in  het  Belgische  staatsverband  zouden  willen  blijven. Die redenen gaan samen met enkele voorwaarden die voor die Vlamingen  moeten  vervuld  worden,  voorwaarden  die  passen  in  het  beeld van het  ideale België dat ook de gematigde Vlaming zich voorstelt.

 Het is ten eerste een België van de reciprociteit. Wat de een mag, mag  de andere ook. Wat de andere niet mag, mag de ene evenmin. Het huidige kiesdisdrict Brussel-Halle-Vilvoorde komt voor het ogenblik niet  tegemoet  aan  deze  voorwaarde,  want  Vlamingen  in  Waals  Brabant hebben niet dezelfde kiesrechten  als Franstaligen  in Vlaams Brabant.  Dat  euvel  gaan we  aanpakken.   Het  is  ten  tweede  een België van de  federale  loyauteit,  de  Bundestreue.  Daarin  past  het  respect  voor  de  integriteit  van  de  andere  gewesten.  De  oorlog  van  de  Franstaligen  tegen de Vlamingen (een uitdrukking van Wilfried Martens) past daar  niet  in. Zij willen de basisstructuren van het unionistisch  federalisme herzien,  de  taalgebieden  in  vraag  stellen,  de  grenzen  poreus maken.  Maar goed, we gaan de Franstaligen ervan overtuigen dat ze daarmee  de  idee België ondergraven, en ook dat gaan we herstellen. Het  is  ten  derde het  ideale België van  transparantie  in de  transfers. Wij Vlamingen willen solidair zijn, en zelfs gul, maar we willen wel graag weten  in welke mate en langs welke kanalen we bijdragen tot het herstel van  het  economische  en  sociale  weefsel  van  Wallonië.  We  willen  ook  graag een antwoord op de redelijk normale vraag hoe het komt dat die weefsels maar niet hersteld geraken. Dat klinkt allemaal zo redelijk dat ook de Franstaligen daarvan de redelijkheid zullen inzien. Als die drie  voorwaarden vervuld zijn, dan  is België eigenlijk wel de moeite voor  de Vlamingen.

 Welnu, en hier komt dan de bevreemdende waarheid: precies de redenen die het Belgische staatsverband voor ons de moeite kunnen maken, zouden  wel  eens  de  redenen  kunnen  zijn  waarom  de  Franstalige  Belgen  juist niet  in zo’n  staatsverband zouden willen blijven. Wat de  eerste  voorwaarde  van  de  reciprociteit  betreft,  ook  wat  betreft  de taalwetten,  zijn de Franstaligen  zo  zwaar verwend door het verleden,  door de  isolatie  in het eiland Brussel, en door de status van het Frans  als internationale taal van de diplomatie, dat het psychologisch van hen  teveel gevraagd is om hier reciprociteit te betrachten. Zij bevinden zich nu eenmaal in een toestand van altijddurende psychologische meerderheid.

 Wat de tweede voorwaarde, die van de federale loyauteit betreft, gaat het ook hier weer om een hoge psychologische drempel. De Franstaligen zitten nog  in de fase van de verbazing van Jules Destrée  in 1912:  Sire,  ils (les Flamands) nous ont volé  la Flandre… Hoe zouden ze de volle  implicaties  van  zelfs maar  het  onvoltooide  federalisme  kunnen accepteren?  In  Le  Soir  lees  je  voortdurend  reacties  van mensen  die stomverbaasd zijn dat er zoiets als een Vlaanderen bestaat dat niet ten volle hun idee van België dekt… Wat mijn derde punt betreft waarom als  het  opgelost  geraakt,  de Vlamingen  in  de meerderheid  in  België zouden willen blijven maar de Franstaligen niet, namelijk de  transparantie  in  de  transfers:  dat  is  volledig  uitgesloten.  Vlaanderen  werd twintig  jaar  geleden  gehaat  omdat  het  gaf,  vandaag wordt  het  gehaat omdat  het  erbij  nadenkt  terwijl  het  geeft.   Om  al  die  redenen  speelt voor de Belgische  staat  als geheel de oude  spelregel van  indertijd de splitsing  der  partijen:  kunnen  de  Franstaligen  dan  echt  niet meer  de baas  zijn,  dan  trekken  ze  eruit. Zij  zijn  de  onomfloerste  separatisten.Voor  dit  hypocriet  separatisme  deinzen  de  Vlaamse  politici  telkens weer terug.


Een voorlopig besluit, met een voorspelling en een raadgeving aan de Vlaamse onderhandelaars

 
 Om de Franstaligen gerust  te stellen moeten de Vlamingen nu al een tijdje   “vertrouwenwekkende signalen uitzenden”, wat Wetstraatees  is voor  “als  teken  van  goede  wil  voorafgaande  toegevingen  doen” (waardoor er achteraf natuurlijk niet meer onderhandeld hoeft te worden, denk aan het geld voor het Franstalig onderwijs bij het begin van Paars in 1999).  Die signalen zouden dan ook meteen aangeven hoe de  Vlamingen  de  finaliteit  van  de  staatshervormingen  zien,  want  de Franstaligen,  “ongerust”  als  ze  zijn,  willen  weten  waar  we  nu  voor eens en altijd willen uitkomen. 

 Een  federale  kieskring  is  zo’n  signaal.  Of  samenvallende  verkiezingen. Of een paritaire senaat. Of gewoon de drie burgemeesters benoemen. Of gewoon alle Franstaligen  in heel Brussel-Halle-Vilvoorde  inschrijvingsrechten  toekennen. Of  sans conditions préalables 500 miljoen Euro per jaar méér aan Brussel geven. Dan pas gaan ze met gerust gemoed  onderhandelen.  Dat  is  evident  een  valstrik  waarin  we  niet  moeten  trappen. We zijn namelijk al wel vaker aan dit stadium  toegekomen. Maar  ernstig  nu:  na  de  grendelgrondwet  van  1970  –  en  we hebben nu gezien waartoe die heeft geleid – kan je toch niet nog méér“gerustgesteld” willen worden? Dat van die geruststellende signalen is nu al meer dan drie  jaar niets anders dan holle retoriek die moet maskeren  dat  men  geen  vin  wil  verroeren.  Dat  helpt  allemaal  precies zoveel als het vragen van een generaal pardon, namelijk niets. 


 De  les uit al het voorgaande zou moeten zijn: de Franstaligen willenhet scenario van 2007, weliswaar met een beetje vertraging, en met wat meer  discretie  en  verstand,  graag  herhalen.  Als  volleerde va-banquespelers  durven  ze  het  wel  aan  om  de Vlamingen  opnieuw aan een stress-test te onderwerpen. We zagen na 13 juni dat men zowel aan   Franstalige  kant  als  in  de Vlaamse  regimekranten  eventjes  heeft geprobeerd om met De Wever hetzelfde spel te spelen als indertijd met Leterme:  ze willen  eerst  nog wel  eens  zien  of De Wever  in  staat  zal zijn om  compromissen  te  sluiten… Volgens Delpérée, de CDHer die de uitdrukking parfum de  crise  in Vlaanderen bekend heeft  gemaakt, moet De Wever  eerst  federalist worden. Het  is weer  de Vlaming  die moet  veranderen,  en  dan  zullen we  zien. Bart  de Wever  zou  er  goed aan doen, gezien de  ironische aard van het compromis, en gezien het lot van zijn voorgangers, om daar allemaal niet op in te gaan.

 Wat Leterme in 2007 en 2008 wel een  paar keer geprobeerd heeft maar  slechts  op  halfslachtige  wijze,  en  telkens met  de  bedoeling terug  te komen  (waardoor ze nog meer met hem konden  lachen),  dat  zal  De Wever  op  een  geloofwaardige manier moeten  doen  – zodanig dat Milquet het dit keer ook echt gelooft. Hij zal de pseudo-onderhandelingen op een geloofwaardige manier moeten opblazen om nadien op een geloofwaardige manier terug te kunnen komen, waarschijnlijk  na  verkiezingen  binnen  het  jaar  en  na  een  nog grotere overwinning dan vorige maand.


Verontrustende signalen

 
Dames en heren, beste vrienden, ik besluit.

Omwille van  al het voorgaande  stel  ik voor dat we  ermee ophouden geruststellende signalen naar die mensen uit te zenden. Integendeel, de Franstaligen zitten nog altijd  in een psychologisch stadium waarin het voor hen en voor ons beter zou zijn dat ze juist verontrust worden. Dat kan gebeuren door bij elke onderhandeling volgende punten  systematisch op tafel te leggen. 

 Mijn  eerste  verontrustend signaal  (eigenlijk  slechts  een  voorafgaand waarschuwingssignaaltje)    is  de  eis  van  een  democratische  zetelaanpassing in het parlement. Zoals de zaken nu staan heeft de Parti Socialiste genoeg aan 34.405 stemmen om een zetel te halen in Wallonië, de N-VA moet  er  42.059  halen  in Vlaanderen. Dit  verschil wordt  door niets gerechtvaardigd.

 Het  tweede  verontrustend  signaal  aan  de  Franstaligen  is,  dat  we minstens een zekere vorm van Cartesiaanse logica van hen verwachten in het probleem van de bipolariteit en de pariteit, want daar hinkt hun denkvermogen  toch  wel  een  beetje.  Ze  zijn  al  niet  doués  pour  les langues, en nu dit nog… Pariteit  in de  regering  is een Franstalige eis geweest  die  voortkwam  uit  minoriseringsangst.  Vanaf  de  grendelgrondwet van 1970 hebben ze die pariteit verkregen. Het gaat om een pariteit tussen taalrollen, niet tussen gewesten of gemeenschappen. We blijken wat dit betreft dus  toch wel degelijk met zijn tweeën  te zijn in deze  staat.  Mijn  voorstel  is  zo  logisch  als  een  klontje:  geen  pro-Franstalige  pariteit  in  de  regering  zonder  pro-Vlaamse  pariteit  in  de institutionele  indeling  van  dit  land.  Pariteit  in  de  regering, maar  dan ook in de principiële bicommunautariteit, de principiële tweeledigheid van de staat België. Weg met de evenwaardigheid van de drie gewesten. Het statuut van Brussel moet nu worden herzien.

 Mijn derde onrustwekkend signaal vloeit voort uit de tweede: afschaffing van alle grendels. Voor 2007 besefte het publiek gewoon niet dat Vlaanderen  totaal  afgegrendeld  is  en  dat  de  democratie  in  feite  niet meer speelt. Eind 2007 kwam dat besef al wat dichterbij. Vandaag, na het misbruik van de splinterbom die de alarmbel is, weet en ziet iedereen het. De volgende vraag  is dan, of men het  leuk vindt, om als een gevaarlijke  diersoort  in  een  ondemocratische  consensus-  en  compromiskooi  te  worden  opgesloten.  Deze  grendels  dienen  duidelijk  niet meer tot bescherming van een Franstalige minderheid (dan zou men ze eventueel nog  in overweging kunnen nemen) maar  tot blokkering van een  meerderheid,  die  men  dan  probeert  wijs  te  maken  dat  dit  een moderne vorm van democratie is. Een ander gevolg van deze regeling is dat het parlement buitenspel wordt gezet, niet alleen door de macht van de partijvoorzitters, maar omdat  in dit  systeem  inderdaad alles  in de regering en zelfs  in de zogenaamde kern op voorhand moet onderhandeld worden.  In  de  bestaande  afgrendeling  zit  geen  enkel  gaatje. Dat heeft men ons met genoegen ingepeperd bij de mislukking van de stemming tot splitsing van BHV. Deze splinterbom zal nog lang rondtollen.  Ik  kan  mij  eigenlijk  niet  voorstellen  dat  een  machtspoliticus daarmee kan leven. Het gevolg is in elk geval dat de Grendelgrondwet stilaan zelf in vraag wordt gesteld en voorwerp wordt van politieke actie.

 Maar het volstaat natuurlijk niet om  alleen onrustwekkende  signalen uit  te  zenden.  Wat  we  nodig  hebben  zijn  punten  waarop  we  klaar aangeven  dat  we  daarop  geen  compromissen  meer  zullen  sluiten. Pasmunt hebben de Franstaligen al gekregen, onder de vorm van onze financiële  solidariteit. Een beetje moeilijker onderhandelen dan, maar dat is de schuld van de voorgaande compromissensluiters. Maar van nu af  aan  doen we  dat  dus  niet meer. Tegenover  die  gulle,  concrete,  in duizelingwekkende  cijfers  uitdrukbare  solidariteit  van  ons  staan  dan gewoon  de  nog  niet  gerealiseerde  punten  van  de Vlaamse Resoluties van  1999.  Die  zijn  voorlopig  radicaal  genoeg.  Iedereen  begint  ze stilaan  te kennen, dus hoef  ik ze hier niet nog eens op  te sommen.   In concreto wil dit zeggen dat, hoezeer het ons ook spijt, de zogenaamde solidariteit mee  in  de waagschaal moet. Het  heeft  geen  zin  om  dure eden te zweren zonder dit ultieme middel te willen of te durven inzetten.


Dames en heren, beste vrienden,

De essentie kan nog het best samengevat  worden  in het volgende,  iets waarvoor u misschien gevoeliger bent dan andere mensen. Er loopt een breuklijn  door  Europa.  Ze  deelt  niet  alleen  Europa,  maar  evengoed  België  in  tweeën,  van Moeskroen  tot  de  Voer.  Ze  volgt  de  binnen-Belgische grens. Ze  is mentaal, politiek, en historisch gegroeid. Ze  is ook structureel en economisch. En ze is economisch omdat ze mentaal   is. Ten noorden van die breuklijn, die toevallig ook de lijn van de barst door België  is,  ligt Vlaanderen. Vele  krachten,  zeker  ook  financiële, willen  ons  ook  geografisch  doen  aanleunen  bij  het  Zuid-Europese systeem. Als men daarin slaagt zal dat ten koste gaan van de welvaart en het welzijn van de Vlaamse bevolking. Ik zeg niet dat men over die breuklijn heen niet kan samenwerken, maar ik zeg dat de geschiedenis heeft  bewezen  dat  zulks  zeer moeilijk  is  binnen  hetzelfde  staatsverband. België heeft de laatste tijd nog niet veel anders gedaan dan zich bezig gehouden met het  lijmen van die  tweedeling. Vruchteloos zoals blijkt.

De  breuklijn  ligt  zo  erg  vast  omdat  ten  noorden  en  ten  zuiden  ervan historische continuïteiten  spelen. Elk van deze gebieden heeft zo zijn eigen  pad-afhankelijkheid  –  een  term  voor  de  keuzes  die  je  na  elke  periode in je eigen geschiedenis nog overhebt: telkens afhankelijk van het  voorgaande. Wat  sinds  2007  is  gebeurd,  heeft    bepaalde  wegen naar  een  herstel  van  het  federalisme  afgesloten. De  Belgische  pedagogische methodes om de barst  in de geesten  te herstellen zijn definitief mislukt. Er is geen weg terug. Maar anderzijds is er ook zoiets als de wet van de  inertie, van datgene wat  is, dat uiteraard meer houvast biedt dan wat nog moet komen. Hoe doorbreek  je de hardnekkigheid van het ancien regime? Met nog andere woorden: hoe maken we van die  breuklijn  een  echte  confederale  grens?  Want  eenmaal  dat  is  gebeurd,  ligt  de weg  open  voor  totaal  andere,  nieuwe mogelijkheden en  uitdagingen,  voor  nieuwe  vormen  van  confederaties  met  andere aangrenzende regio’s.
 
De Nederlanden wenken.

Dat  is de  taak en de uitdaging van vandaag, voor overmorgen 11  juli 2010. 

Karel Uyttersprot (soms) On Twitter

Goeie Vlaamse Twitteraars

De verandering begint in Denderbelle - Lebbeke - Wieze

 

DENKEN–DURVEN–DOEN




Dagelijks worden wij geconfronteerd met de problemen en zorgen van ondernemers, medewerkers, werkzoekenden, ... Dit zette mij aan het denken.

In plaats van langs de zijlijn te blijven staan, heb ik een boeiende job opzij gezet om via de politiek mee te timmeren aan een beleid van durven.

Als oplossing om uit de puinhoop te geraken, ben ik van oordeel dat een grondige staatshervorming dringend nodig is om zo de problemen, zoals een drastische hervorming van justitie, werkgelegenheid en jobs, echt betaalbare pensioenen, veiligheid en ondernemerschap, ... aan te pakken.
Dit wil ik doen.

Berichtenarchief