WOORD VOORAF
De Vlaamse Volksbeweging (VVB) is op de eerste plaats een politieke drukkingsgroep. Het is de opdracht van de VVB om mee te werken aan de realisatie van de Vlaamse natie als autonome staat in Europa. Een onafhankelijk Vlaanderen niet als doel op zich maar als een functioneel instrument om de welvaart en het welzijn van de burgers die er wonen, leven en werken te garanderen.
Daarnaast is de VVB is ook bezig met de dagelijkse politiek. De weg van natie tot staat loopt nu eenmaal over de wisselvalligheden van de gewone politieke realiteit. Daarom wil de VVB ook de politieke evolu-
tie op korte termijn goed in het oog houden. Het liefst doen we dat met behulp van doordachte analyses en weloverwogen positiebepalingen.
Precies dit vinden we terug in de 11 juli-feestrede die Jean-Pierre Rondas, bekend van zijn programma’s bij radio Klara, in De Warande te Brussel heeft gehouden. Haarfijn analyseert hij hierin de politieke gebeurtenissen van de voorbije weken en maanden. Hij hekelt de curieuze manier waarop de meeste Vlaamse politici en partijen aan compromisvorming hebben gedaan. Hij toont hoe deze politici in hun nefaste en wereldvreemde houding werden geruggensteund door de Vlaamse kwaliteitsmedia.
De VVB is Jean-Pierre Rondas dankbaar dat hij zijn 11juli-tekst ter beschikking van de VVB heeft gesteld om hem zo ruim mogelijk in Vlaanderen te verspreiden. Via de elektronische weg kunt u dit interessante en actuele politieke pamflet hier lezen.
In deze nadagen van het 21 juli-feestgedruis wenst de VVB u veel leesplezier. Onszelf heeft het pamflet van Jean-Pierre Rondas alvast niet onverschillig gelaten.
Guido Moons, algemeen voorzitter VVB
SUÏCIDALE DIALOOG EN ROTTE COMPROMISSEN
11 juli-feestrede 2010
door Jean-Pierre Rondas in radiostijl verkort uitgesproken in 'De Warande' te Brussel op donderdag 8 juli 2010
Mijn 11-julirede wordt een homeopathisch middel. Ik wil aantonen dat er een einde moet komen aan de suïcidale dialogen en de rotte compromissen waarvan we de afgelopen drie jaar in de politieke verhoudingen tussen de gemeenschappen in de staat België getuigen zijn geweest.Daarom ga ik u een kleine dosis toedienen van dit verwerpelijk soort van dialoog en van dit slechte soort van compromis. Uw communautair organisme zal des te beter bestand zijn tegen de collectieve aanvallen van compromisitis en dialogitis die we dit jaar kunnen verwachten. Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat de heilzame immuniteitswerking van mijn homeopathisch discours ongeveer een jaar duurt, met name tot de volgende elfde juli. Dan zullen we zien of mijn therapie gewerkt heeft of niet.
Wereldbeelden
De meesten onder jullie kennen mijn stem, en weten meteen ook waarmee ik me professioneel bezig hou. Ik maak radio in vier talen. Dat doe ik in mijn veeltalig interviewprogramma Rondas op Klara, de klassieke radiozender van de Vlaamse Radio en Televisie. U hoort er, een uur aan een stuk, de Amerikaanse rechtsfilosofe Martha Nussbaum in het Engels, of de Bulgaarse theoreticienne Julia Kristeva in het Frans, of de Duitse filosoof Peter Sloterdijk in het Duits. Maar ook de Brits-Joodse essayist George Steiner, de Frans-Joodse politicoloog Alain Finkielkraut, of de Duitse romancier Günter Grass, elk in hun taal, met tussendoor een parafrase en een “Rondassiaanse” commentaar in het Nederlands.
Het is sinds 1980 onafgebroken mijn betrachting geweest om Radio Klara en het programma Rondas een venster op de wereld te laten zijn. Dat was ook de oorspronkelijke bedoeling van de internationalistische “derde programma’s” overal in Europa. Op de webstek van Klara definieer ik mijn programma als “een ingreep in het wereldbeeld van de luisteraar”. Maar het is natuurlijk niet alleen het vreemdetalengebruik dat bepaalt of een gespreksprogramma de wereld binnenhaalt of niet. Dat hangt vooral van het onderwerp en de behandelde problematiek af.Onlangs kon u dus kennis maken met de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis die naar aanleiding van het verschijnen van zijn boek De utopie van de vrije markt kwam praten over het utopische neoliberalisme, of met de Vlaamse feministe Magda Michielsen die het obligate linkse multiculturalisme aan de kaak stelde, of met de Vlaamse classicus Patrick Lateur die zijn recente vertaling van de Ilias kwam toelichten.
Vlaamse Wereldbeelden
De laatste jaren ben ik ermee begonnen om ook de ophanden zijnde Belgische staatshervorming te beschouwen als een politico-cultureel gegeven dat ik als “mediator” eveneens hoorde te bespreken, precies zoals ik de nodige aandacht moest besteden aan de economische globalisering, het cultureel postmodernisme of de terugkeer van de politieke theologie. Ook fenomenen zoals de wereldwijde nieuwe “territorialisering” van regio’s en van kleine, statenloze naties behoren daartoe.
Het probleem is alleen dat, als je deze ontwikkelingen in de Belgische media ter sprake wil brengen, je onvermijdelijk bij Vlaanderen uitkomt. De staatshervorming van België is nu eenmaal geen Belgische, Francofone of Waalse prioriteit, maar een Vlaamse; net zoals het territorialiteitsprincipe niet door België, Francofonië of Wallonië wordt ingeroepen, maar evident alleen door Vlaanderen. Vanaf de roep om zelfbestuur tijdens en na de eerste wereldoorlog, over de beweging naar eentaligheid van de regio’s, dan de ontwikkeling naar federalisme sinds de Wereldtentoonstelling van 1958, tot de eis van een confederale opbouw van de staat sinds de formulering van de Vlaamse Resoluties in 1999: telkens was het Vlaanderen dat de vraag heeft gesteld, niet zomaar aan een “tegenstander” bezuiden de taalgrens, maar aan de staatkundige structuur waarin het zelf vervlochten zit. Zoals we de afgelopen drie jaar hebben gezien, kan een en dezelfde politicus (of partij) op het Belgische niveau de Vlaamse vraag afwijzen die hij (of zij) in een niet zo ver verleden op het Vlaamse niveau zelf had gesteld.
In weerwil van de vele herfederaliseringspogingen en van de niet aflatende campagnes tot Belgische heropvoeding van Vlaanderen, was er al die tijd binnen de Belgische staatsstructuren sprake van een intensifiëring en uitbreiding van de Vlaamse natievorming, en van een overeenkomstige afkalving van het Belgische natiegevoel. Zowel territoriaal als in de geesten wordt België meer en meer gelijkgesteld aan “niet-Vlaanderen”. Omwille van de beruchte evenwichten met het Franstalige deel, probeert het Belgische niveau telkens weer de dynamiek van het expansievere Vlaamse niveau in te dammen. Het Belgico-francofone probleem wordt dan inderdaad “Vlaanderen”. De reactie daartegen, namelijk de Vlaamse politieke strijd tegen deze Belgische containment policy is altijd de essentie van de Vlaamse Beweging geweest en is dat vandaag nog, ook als men die Beweging niet meer in marsen op Brussel geïncorporeerd ziet. Het gaat werkelijk om twee, weliswaar met elkaar vergroeide, opponenten.
België is niet de enige staat in de wereld die met deze problematiek te kampen heeft. Mutatis mutandis komt deze vergroeiing van het dissidente deel met het unionistische geheel ook voor in Groot-Brittannië, Canada en Spanje. In de drie gevallen is er een deelgebied(Schotland, Québec en Catalonië) dat het recht opeist een natie te zijn en ook zo te worden genoemd. Telkens heeft het overkoepelende geheel (vertegenwoordigers van de dissidente deelgebieden incluis) daar problemen mee en probeert het zijn autonomistische lidmaten het recht op nationaliteit te ontzeggen, in de vrees te gaan landen en uitglijden op het gevaarlijk glibberige pad van de devolutie. Devolutie is vandaag de neutraalst denkbare term om deze evolutie van regio’s naar regio-naties aan te duiden en te beschrijven.
Vlaamse wereldbeelden in de kwaliteitsmedia
Jammer genoeg wordt dit alles in de Vlaamse media niet zo neutraal benaderd. Van zodra de internationale ontwikkeling naar devolutie dichter bij huis komt, gaan de Vlaamse audiovisuele en gedrukte kwaliteitsmedia zwaar aanleunen bij de Belgisch-unionistische optie. Deze media wensen niet “bij Vlaanderen uit te komen”, en dus bedienen ze zich van een aantal strategieën die in feite neerkomen op vermijdingsgedrag. Sommige ervan zijn ondertussen zo opvallend geworden dat u ze zonder meer zal herkennen. Men kan ontkennen dat België een communautair probleem heeft door het als fictie af te doen; men kan, als deze staat dan toch een probleem heeft, het gewoon negeren; men kan het bespottelijk maken; men kan de boodschappers van de kwestie verdacht maken via het systeem van guilt by association; men kan het probleem als irreëel en “klein” bestempelen tegenover de “werkelijke” en grote problemen van de wereld; men kan de dragers van het streven naar autonomie wegzetten als enggeestig en op zichzelf teruggeplooid; en tenslotte kan men de autonomisten contrasteren met de open wereldburgers van de multiculturaliteit. De collectieve redactie-opinie suggereert vooral in dit verband dat de Belgisch-unionistische opties niet alleen op technisch of organisatorisch, maar vooral op moreel niveau superieur aan de Vlaams-autonomistische posities moeten worden beschouwd. Net zoals de BesserWessi dacht dat hij de pas geannexeerde Ossi kon voorschrijven welke mening deze laatste over zichzelf hoorde te hebben, denkt de BeterBelg dat bij ons te mogen doen tegenover de Vlaamse … “separatist”.
Waar deze “Noord-Belgische” reflex vandaan komt is niet helemaal duidelijk. Hij lijkt me geïnspireerd door enkele basis-vooroordelen die de dialoog tussen mensen soms moeilijk maken. Ik waag toch een poging. Eerst en vooral lijkt er me een verband te bestaan met de aanvaarding of verwerping van grenzen in het algemeen. Wie de genoemde verstrengeling van de staat met zijn deelstaat vooral positief wenst te waarderen, wil natuurlijk van geen grenzen horen – behalve dan als het gaat om de ondemocratische, historische, feodale, militaire of Frans-Revolutionaire buitengrenzen van België. De binnengrens lijkt voor die mensen wel iets amoreels. Leidt die niet tot verbreking van de solidariteit? Een Vlaamse grens ondermijnt toch de broeder- schap der volkeren… Ten tweede denk ik dat er een verband bestaat met een negatieve identificatie. Zich niet identificeren is dan de voorwaarde voor een certificaat van wereldburgerschap. Samengevat: Vlaanderen hoort geen grenzen te hebben, en zich identificeren met Vlaanderen is enggeestig.
Als de betrokken schrijvers en editorialisten daar dan op aangesproken worden, ontkennen ze vaak straal dat er van een tendens sprake zou zijn. Waar exact hebben ze wat geïnsinueerd of geridiculiseerd? Probleem voor hen is dan wel dat de meeste waarnemers er allang van overtuigd zijn dat de audiovisuele media en de kwaliteitskranten hierin een “Noord-Belgische” keuze hebben gemaakt, die slechts heel langzaam wordt bijgestuurd – als dat al het geval zou kunnen zijn, gelet op de opinie van de aandeelhouders van die media bijvoorbeeld. Maar welke betere “waarnemers” kan je hebben dan abonnees en lezers, luisteraars en kijkers, briefschrijvers en bloggers?
Het volstaat om de lijst met namen van columnisten en andere occasioneel bezoldigden in krant en op webstek te zien om te beseffen dat het hier niet alleen om toevallige oprispingen gaat, maar om mediacampagnes die juist van de intuïtieve collectieve redactie-opinies gebruik maken om ze dan op gezette tijden te bundelen en te richten, zonder dat evenwel de krant of het mediabedrijf in kwestie zich expliciet voor of tegen een politieke lijn heeft uitgesproken. In het communautaire geschillencomplex in Schotland of Québec wordt een dergelijke lijn wel degelijk geëxpliciteerd. Merkwaardig genoeg heerst daar meer helderheid, openheid en eerlijkheid in dezen dan bij ons. Hier gebeuren die strategieën in het geniep: er wordt straks in Vlaanderen meer “gespind” dan in het New Labour van Tony Blair.
Het beste wat je bij ons als “cultuur-feuilletonist” met het Vlaamse feit kan doen is erover te zwijgen. Nu, zwijgen behoort uiteraard niet tot mijn professionele taak. Mijn opdracht is juist te spreken en te laten spreken. En precies omwille van die veralgemeende en negationistische redactie-opinies (die één optie systematisch uitsluiten of ridiculiseren) heb ik dan besloten om als opiniemaker in een politico-culturele mediacontext vooral die meningen aan het woord te laten komen en zelfs te versterken, die pleiten voor een staatshervorming in Vlaamse, dat wil zeggen, zeker niet in herfederaliserende zin. Waarbij ik er goed op toezie dat de behandeling van deze materie in een cultureel en internationalistisch perspectief geschiedt. Ik vind dit een gezonde correctie op een veralgemeende vertekening.
Daarom ben ik de eerste programmator die een viertal jaar geleden de Leuvense politicoloog Bart Maddens heeft geïnterviewd; de eerste ook die het aandurfde om Matthias Storme het woord te gunnen; en de eerste en enige producer die zelfs Mark Grammens wou laten zeggen wat hij anders alleen in zijn Journaal zou opschrijven. Vandaar ook dat ik Jef Vuchelen aan het woord liet over de transfers, Robert Senelle over de grondwet en het statuut van Brussel, Remi Vermeiren over het Warandemanifest, en Dirk Heremans (een van de beruchte “Leuvense economen”) over de financieringswet.
Precies naar aanleiding van de uitzending met Mark Grammens vertrouwde een hoofdredacteur van een Vlaams literair tijdschrift mij zijn verwondering toe over de omstandigheid dat ik nog niet werd afgestopt. Een collega vertelde me onlangs dat hij wel begrip had voor wat ik aan het doen was, en in deze materie ook graag een persoonlijk en onafhankelijk meningenapparaat wou ontwikkelen, maar dat hij nu eenmaal nog schoolgaande kinderen had. Ik vrees dat deze anekdotes de atmosfeer schetsen, niet alleen in het Huis, maar op vele andere redacties: conformisme aan de ongeschreven wet van het Belgicisme als de moreel betere optie. Wat ik verontrustend vind voor het morele gehalte van de democratie in deze staat is nu juist dat – in mijn ervaring – een groot deel van het publiek ervan uitgaat dat er in de media wordt gecensureerd. Anders is de verbazing die tot uiting komt in de vele reacties die ik krijg, niet te verklaren. “Hoe het komt dat u mag zeggen wat u zegt? Hoe komt het dat ‘ze’ u niet tegenhouden?” Ik heb ondertussen een mooie verzameling van deze reacties aangelegd. Ik kan ze niet meer afdoen als uitingen van complottheorieën. Ik zoek de verklaring eerder in een negatieve gewoontevorming bij het publiek. Vele mensen zijn gewoon geraakt aan de anti-Vlaamse vooringenomenheid van de audiovisuele media. Dat vele burgers zich erover verbazen dat er soms nog een keertje van het conforme mag worden afgeweken, exact dit is het toch wat zou moeten verbazen?
Welnu, deze waarnemers en deze luisteraars, die er blijkbaar van uitgaan dat er onder meer op de VRT gemanipuleerd wordt en de mond gesnoerd (wat in mijn persoonlijke ervaring zeker niet het geval is), maken volgens mij deel uit van de fameuze grondstroom in Vlaanderen – een grondstroom waarmee, het moet gezegd, het Huis niet altijd rekening houdt. De CD&V al evenmin, en precies daarom heeft deze partij de zwaarste nederlaag in haar geschiedenis geleden. Dat was tenminste de analyse van heel wat CD&V-politici zelf.
De Grondstroom
Vooraleer ik nader inga op de recente geschiedenis van de suïcidale dialoog en de rotte compromissen in deze staat, moet ik het hebben over het woord “grondstroom” en over datgene waarnaar het zou kunnen verwijzen. De grondstroom heeft het met stip gehaald in de lijst van de stijgers in het Nederlandse vocabularium sinds 13 juni 2010. Na de verkiezingen begonnen zowel Stefaan de Clerck als Tony van Parys, twee vertegenwoordigers van de Vlaamse vleugel binnen CD&V, het woord te gebruiken om er de nederlaag van hun partij mee te verklaren. Ze hadden, zo moesten ze tot hun leedwezen bekennen, de grondstroom in Vlaanderen verwaarloosd. Nu is een grondstroom nog iets anders dan het verwante begrip “onderstroom”. Een onderstroom is water dat onder ander water in een andere richting stroomt. Een perfecte sociologische metafoor voor politieke verschuivingen – opnieuw een metafoor trouwens. Maar “grondstroom” lijkt me toch chiquer. Hij lijkt ook dieper te gaan, precies in die ondergrond waarin hij zich als een elektrische stroom mysterieus in de aarde beweegt. Hij lijkt permanenter en onvatbaarder dan de waterige onderstroom. Hij is ook veel moeilijker te meten of te duiden. Een beetje politieke partij heeft clairvoyante politici nodig om de grondstroom te onderkennen en juist te interpreteren. Wie de grondstroom niet herkent, verliest. Welnu, deze grondstroom in Vlaanderen, zo beweren sommige historici en sociologen, is in wezen rechts en neoconservatief.
Deze definitie gaat me iets te snel. Ik denk eerder aan een omschrijving die het fenomeen niet noodzakelijk in verband brengt met een Vlaamse Beweging die “van nature” rechts zou zijn. Ik wil een definitie die vooral kijkt naar de effecten van de Vlaamse grondstroom. Daaraan zult gij hem namelijk herkennen. Wat betekent hij eigenlijk?
Wel, hij betekent dat, als de Franstalige strategie weer eens een Vlaamse partij uit verband heeft gespeeld doordat ze die Vlaamse partij de Belgische raison d’état heeft doen slikken, er dan gewoon een andere partij opstaat.
Dit proces lijkt wel een constante: na het Egmont -debacle van de Volksunie kwam het Vlaams Blok met 24 %, na het Leterme- en Van Rompuy-debacle van de CD&V kwam de N-VA met 28 % tot 31 % van de stemmen in Vlaanderen. Ik wil hier niet ingaan op wat dit betekent voor het eventuele lot van de N-VA (zo zij geen lessen uit de geschiedenis zou trekken). Ik wil wel nog even aanstippen dat het hier volgens mij om een nog ruimer fenomeen gaat, dat Maurits Coppieters zaliger ooit heeft omschreven. In haar zwartste uren, vertelde hij me ooit in een interview, komt de Vlaamse beweging terug, maar onder nieuwe, onverwachte gedaanten. Wie had vlak na de oorlog ooit kunnen denken dat het juist het Vlaamse scoutisme zou zijn dat de fakkel van de gecompromitteerde Vlaamse Beweging zou doorgeven? De grondstroom, besluit ik voorlopig, is een interne dynamiek die zelfs linkse partijen kan aantasten, denk aan de socialisten die in de jaren twintig ter IJzerbedevaart togen.
Ook nu weer heeft de grondstroom geheel onverwachts zijn aardse bliksem doen inslaan. Want in vergelijking met vorige episodes in de geschiedenis van België (die, zoals we zagen, wel moet geschreven worden in termen van de geschiedenis van de Vlaamse beweging) was er in het voorjaar van 2010 toch niet iets acuuts aan de hand. Vergelijk wat nu gebeurde met de episode vlak voor de Eerste Wereldoorlog, toen de Franstaligen zo hysterisch en zo gewelddadig reageerden op de Vlaams-katholieke verkiezingsoverwinning van 1912, toen Jules Destrée verklaarde dat de Vlamingen hem Vlaanderen hadden ontstolen, en toen de Vlaamse Beweging zich toespitste op het verkrijgen van een Nederlandstalige universiteit in Gent. Vergelijk de huidige situatie met die tijdens het interbellum, toen Frans van Cauwelaert koning Albert aan diens beloftes probeerde te houden maar door hem werd afgewezen, waardoor van de weeromstuit de erfenis van het Aktivisme volop kon gaan spelen. Vergelijk met de situatie na de Tweede Wereldoorlog, toen het regime (in tegenstelling tot elke andere Europees staat) elke principiële amnestie weigerde en daardoor de verhouding tussen België en Vlaanderen definitief verzuurde. Vergelijk met de situatie van het talentellingensysteem dat in 1961 en 1962 tot de marsen op Brussel leidde, waardoor dan weer de eerste staatshervormingen eraan kwamen. Vergelijk met de acute situatie rond de splitsing van de unitaire en verfransende Universiteit Leuven en het mandement van de bisschoppen in 1968. Toen viel er een regering, niet omdat een CVP-lid van de meerderheid had geïnterpelleerd, maar omdat het ermee dreigde te zullen gaan interpelleren. Vergelijk met het imbroglio rond het Egmontpact in 1977.
In vergelijking met de hier genoemde brandpunten was er anno 2010 niets acuuts aan de hand. Niets speciaals. Alleen: de grondstroom was een paar latente toestanden beu. Zoals de Belgische staatsstructuur zelf. Of de permanente en flagrante minorisering van de meerderheid door de minderheid. Of de afgrendeling door de grendelgrondwet, zoals die nu weer bleek doordat de Franstaligen een oneigenlijk gebruik maakten van de Belgische bevoegdheidsconflicten en alarmbellen. Het eeuwige status-quo. De ons opgedrongen asielpolitiek. De manier waarop de Franstaligen en het Vlaamse correcte commentariaat ons probeerden wijs te maken dat elke staat in permanente hervormingstoestand verkeert, behalve België, waar de staat proberen te hervormen een soort misdaad tegen de menselijkheid en de mensenrechten zou betekenen. De mummificering van de Vlaamse Belgische eerste minister. De permanente interne sabotage op regeringsniveau, waar bijvoorbeeld een Vlaamse Belgische minister van justitie niet eens de kans krijgt om, na drie jaar regeren, een begin te maken met de doorvoering van een plechtig beloofde justitiehervorming – omdat in België zelfs een regeerakkoord slechts uit woorden bestaat, die op dagdagelijkse basis tot in de kern kunnen worden gesaboteerd. Dus niets acuuts aan de hand. Slechts wat latent ongenoegen. Maar het meest latente, en het meest nefaste wat de grondstroom heeft doen reageren, was de onophoudelijke evocatie van het Compromis.
Het Compromis: een Leterminale geschiedenis, van 2007 tot 2010
Sommige 11 juli-redes zijn relevant. Op 11 juli 2007, nauwelijks een maand na de overwinning van het kartel van CD&V en N-VA, had Jo Vandeurzen immers verklaard:
“Van bij de start van onze krachtenbundeling in februari 2004 hebben CD&V en N-VA zich geëngageerd tot een diepgaande staatshervorming. Die verbintenis hebben we laten opnemen in het Vlaamse regeerakkoord van juli 2004. Samen met onze partners in de Vlaamse regering willen wij de geactualiseerde resoluties van het Vlaams Parlement van maart 1999 uitvoeren en de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde splitsen. In de campagne voor de federale verkiezingen hebben we dat engagement tot een conditio sine qua non gemaakt voor een eventuele regeringsdeelname. De kiezer heeft dat geapprecieerd en geplebisciteerd.”
Dat waren de beloftes van 2007. Ik hoef daar, tussen haakjes, zelfs niet aan toe te voegen dat CD&V in 2010 helemaal niets meer durfde te beloven, behalve dan juist het omgekeerde van in 2007.
Precies sinds dit radicale engagement van het kartel en de daaraan te danken verkiezingsoverwinning van 2007, is het correcte mediabestel op een voor zijn doen zeer eigenaardige manier gaan reageren. Media die normaliter al wat ze kunnen ook zwart-wit vertekenen begonnen hier op te roepen tot redelijkheid. Sinds 2007 is in editorialen, opinie-stukken, in meningen van politicologen, in stukken van de hand van de redactie van De Morgen, van de redactie van De Standaard, van de redactie van het VRT-Journaal – het aantal raadgevingen aangaande compromissen niet te tellen. Zulke moraliseringen over geven en toegeven waren onder de paarse regering van 1999 tot 2007 zelden te vernemen. Ze worden ook zelden geuit naar aanleiding van een patstelling of een mogelijk vergelijk inzake bijvoorbeeld tariefrechtspraak of paritaire akkoorden. Het is alleen inzake de communautaire kwestie dat de compromis-gebeden worden geslaakt.
Van bij zijn overwinning in juni 2007 had Yves Leterme het verkorven bij het Vlaams-Belgicistische commentariaat. Hij had het aangedurfd te zeggen dat het Belgische model uitgewoond was, geen enkele meerwaarde meer bezat. Van dan af aan beginnen onze regimekranten gratis lessen in compromissen te verstrekken. Het zou interessant zijn om dat hele corpus eens te verzamelen, te inventariseren en te evalueren, want ten zuiden van de taalgrens denken ze nog altijd dat wij Vlaamsgezinde kranten hebben. Niet dat ik na drie jaar gezedepreek over de kunst van de dialoog en het sluiten van compromissen ook maar iets wijzer ben geworden, want het eerste het beste communicatiehandboek vertelt je daar meer over. Het fameuze handboekje voor managers en onderhandelaars, Getting to Yes, is “pertinenter en concludenter” dan honderd columns en opiniestukken (minstens zoveel zijn het er) van Marc Hooghe, Paul Goossens, Jan Goossens, Dave Sinardet, Marc Reynebeau, Geert Buelens, Marnix Beyen, Mia Doornaert – De Standaard en De Morgen dooreen, en ik vergeet hun hoofdredacteurs. Een wondere, maar tegelijkertijd eentonige verzameling. Luc Huyse zou ik zeker niet mogen vergeten, want veel van het compromissengepraat krijgt in zijn uiteenzettingen over consensusdemocratie een schijn van wetenschappelijke steun.
Deze stroom van compromissenpredicaties was klaarblijkelijk niet voor de Franstaligen in België bedoeld. Ook als de betreffende tekst in het algemeen wordt gesteld en zich “tot beide partijen” richt, toont een beetje tekstanalyse al heel snel aan dat vooral de als onredelijk bestempelde Vlamingen geviseerd worden. Zij waren het die elke dag hun vermaning op hun bord moesten krijgen. Deze tekstsoort werd, via allerlei media- en redactiedeals tussen Noord en Zuid, gretig afgenomen door de Franstalige pers, die er haar eigen vooroordelen in bevestigd zag. “Ze” zeggen het zelf! Mede daarom is het duidelijk dat het om een algemeen Belgicistisch initiatief ging, dat overigens dwars door de CD&V heen liep. Als de federale vleugel van deze partij Leterme klein zou krijgen, dan waren ze misschien gelijk ook af van die hele institutioneel revolutionaire opstoot, die tenslotte 800.000 stemmen achter zich had verzameld. Deze vleugel heeft om dat doel te bereiken, het bestaan van de eigen partij op het spel gezet.
Het Compromis was het gif waarmee de karaktermoord op Leterme werd voltrokken – in zo’n hoge mate dat hij er inderdaad een ander karakter, plus de bijbehorende andere opvattingen van heeft gekregen. Van het moment dat hij acceptabel werd voor de Franstaligen, was Leterme moreel en politiek dood. Vergiftigd en nadien gemummificeerd, zoals Frodo in The Lord of the Rings met het spinrag van Shelob. Dat proces kon men heel mooi volgen in de commentaren op het “forum” van Le Soir. Het was het Compromis dat, na het vertrek van Herman van Rompuy naar Europa, de bevoegdheid over het probleem Brussel-Halle-Vilvoorde van Leterme moest afnemen vooraleer hij opnieuw eerste minister mocht worden. Wat kort voordien nog aan Herman van Rompuy werd gegund, mocht Leterme niet krijgen. Hij ging immers geen compromissen kunnen sluiten. Ondertussen was hij door metamorfose wel al in het vleesgeworden Compromis zelve veranderd. Een schandalige regeling waarop het enige fatsoenlijke antwoord neen had moeten zijn, als niet in hem de mens allang was overgenomen door de functie, precies met behulp van de hem toegedichte compromisloosheid.
Enkele kenmerken van het Compromis in het algemeen, die toch alleen voor Vlamingen gelden
Ik leg er nogmaals de nadruk op dat dit compromis zich alleen aan Vlaamse kant hoort af te spelen en, in de Vlaamse commentaren dan toch, zelden of nooit aan Franstalige kant. De Vlamingen waren het die moesten leren hun nederlaag te “assumeren” (een direct uit het Frans overgenomen term). Zij waren het die moesten abdiceren bij Brussel-Halle-Vilvoorde, zij waren het die moesten leren water in hun wijn te doen, zij waren het die het nog moesten leren zich neer te leggen bij de feiten. Die feiten waren en zijn vooral dat de Franstaligen in de staat België nu eenmaal een blokkeringsminderheid hebben – iets waarmee Luc Huyse, adding insult to injury, in zijn boekje dat hij samen met mijn ex-collega Bouveroux heeft geschreven, alleen maar eens kan lachen: begrepen die Vlamingen dan niet, hadden ze het misschien nog niet voldoende “geassumeerd”, dat ze met de grendelgrondwet van 1970, de macht van de democratische meerderheid in deze staat hadden verkwanseld voor een bord linzensoep, nog voor de federalisering een soort beslag kreeg? Ja, als je dat niet begrijpt…
Maar er is nog iets anders aan de hand met het Compromis zoals het commentariaat dat verstaat. Het gewicht van het compromis moet niet alleen aan de Vlaamse kant liggen, neen, het gaat nog verder. Het Compromis moet eigenlijk al gesloten zijn in het Vlaamse hoofd zelf. Het moet niet gesloten worden aan de onderhandelingstafel of op het schaakbord van de macht, want in de consensusdemocratie zoals Huyse die voorstaat kan macht niet zomaar worden uitgeoefend door diegene die deze macht democratisch in vrije en geregeld terugkerende verkiezingen heeft verworven. Neen, vooreerst zijn er sowieso al te veel verkiezingen, en ten tweede moeten we maar niet in die termen over democratie denken. Democratie is vooral consensusdemocratie; niet zozeer voor de in machtstermen denkende Francofone partijen aan wie we dit machtsdenken moeten vergeven, maar zeker wel voor de Vlamingen. Welnu, consensus vooronderstelt compromissen die, zoals ik zei, zich alreeds in het hoofd van de Vlaming hebben afgespeeld. Waarna de Vlaming naar de onderhandelingstafel trekt om een compromis te sluiten tussen zijn compromis en de ondertussen onveranderde stelling van de Franstaligen, want dat zijn mensen die het positieve gelijk aan hun kant hebben en die dat voorafgaande proces dus niet hoeven te ondergaan.
In de werkelijke wereld van de Belgische politiek, aan de onderhandelingstafel met de Franstaligen dus, heerst een andere realiteit. Telkens als de Vlamingen na lang aftasten dan eindelijk met een alreeds vercompromist, dus gecompromitteerd voorstel naar buiten komen, wordt het onvoldoende geacht, weggelachen, weggehoond, bot afgewezen. Het is per definitie onvoldoende, en het kan eigenlijk nooit voldoende zijn omdat de Franstaligen in laatste instantie blijven vechten voor het status-quo. Dat is wat in 2007 in Hertoginnedal is gebeurd, toen Jo Vandeurzen na weken onderhandelen eindelijk de tot 90 aparte puntjes geatomiseerde Vlaamse resoluties naar voren schoof. De volgende dag stond er een lijst met tot pietluttigheden geridiculiseerde Vlaamse voorstellen op de voorpagina van Le Soir.
Exact hetzelfde gebeurde met Jean-Luc Dehaenes voorstel aangaande Brussel-Halle-Vilvoorde in april van dit jaar. Dehaene had vooraf alle partijen geconsulteerd en dacht een tekst te hebben geproduceerd die juist omwille van die consultaties kon beschouwd worden als “een geheel dat een evenwichtig compromis nastreeft tussen vaak tegengestelde stellingen”. De Franstaligen hebben dat van tevoren afgetoetste compromis waar veel Vlaamse “toegevingen” in zaten, onmiddellijk afgewimpeld als imbuvable en als een “Vlaamse catalogus”. Ineens werd de staatsman Dehaene door de Franstaligen als Vlaming weggezet, precies zoals ze de heel federale afscheidsnota van Guy Verhofstadt van begin 2008 hadden afgedaan als tenslotte niet meer dan “de nota van een Vlaming”. Waar staan de Vlaamse Belgicisten nu met hun staatsmanschap en hun compromissen? Waar stond Mark Eyskens toen, en waar staat hij nu, met zijn arrogante oproepen tot de staatszin van de Vlamingen? Waar waren nu de verzekeringen dat het de Franstaligen echt menens was in de toenadering?
Ondertussen heeft Dehaene, “omwille van discretie”, zijn voorstellen niet openbaar willen maken. Als compromissen dan toch zo eerbaar zijn, waarom publiceert CD&V die voorstellen niet? Waarom wou deze partij tijdens de campagne van de kiezers een blanco-cheque krijgen, puur drijvend op de vage theorie van de compromissen zoals gepropageerd door de bevriende media, maar zonder dat ze ons zou vertellen om welke concrete compromissen het eigenlijk ging? We weten ondertussen dat de kern van de zaak een verregaande apparentering was die het virus van Brussel-Halle-Vilvoorde naar Leuven zou exporteren. We weten het, maar niemand heeft het ons gezegd. Zeker niet de compromispredikanten, die op zo’n compromis toch plaatsvervangend trots zouden moeten zijn.
Wat we zeker weten is dat de huidige onverzettelijkheid van de Franstaligen inzake Brussel-Halle-Vilvoorde voortkomt uit een compromis dat Guy Verhofstadt en Johan Vande Lanotte in 2005 met de Franstaligen bijna hadden gesloten, maar dat gelukkig werd verhinderd omdat Hugo Schiltz via een telefoontje Geert Lambert even uit de betovering van het compromis met de regimemacht had geschud. Dat wil zeggen dat de huidige Vlaamse tegenaanval van juni-juli 2010, democratisch gelegitimeerd vanuit de grondstroom, enkel en alleen moet dienen om het onheil van het bijna-akkoord van Verhofstadt en van het bijna-compromis van Dehaene terug te schroeven, en helemaal niet, zo vrees ik toch, om substantiële vooruitgang te maken.
Maar niet alles blijft voor het grote publiek verborgen. Sommige dingen sijpelen diep in de aarde van het geheugen binnen. Het resultaat is dat de grondstroom heeft teruggebliksemd. Historisch is niet alleen de overwinning van de N-VA, maar zeker ook de nederlaag van CD&V. Deze partij is verworden tot een filiaal van de christelijke arbeidersbeweging, die steevast de Belgische structuur blijft verdedigen, zoals Bart Brinckman in De Standaard van 3 juli jongstleden schrijft. CD&V is gereduceerd tot haar Belgicistische vleugel (Eyskens, Vanackere, gedeeltelijk Leterme zelf), die de enorme verantwoordelijkheid draagt de christendemocratie te hebben teruggebracht tot de laagste score ooit. De Belgicistische vleugel heeft het graf van de christendemocratie gedolven, omdat hij de grondstroom niet heeft onderkend. Dat moet deze tendens zeer kwalijk worden genomen, omdat hij in een vlaag van verbijsterende doel-middel-verdraaiing, de mij dierbare christendemocratie aan het Belgicisme heeft opgeofferd. Zo heeft ACV-voorzitter Luc Cortebeeck het bestaan om in naam van het Belgicisme zijn militanten een stemadvies te geven voor een anti-vakbondspartij. Dit is om te huilen hoe stom. Op die manier heeft CD&V de V laten vallen, zo uiteraard ook de C verzwakt, en de D al helemaal verwaarloosd omwille van het apparaat.
Dodelijke compromissen
Tot nog toe hebben we gezien dat het gepraktiseerde gemoraliseer aangaande het compromis vooreerst de staat België niet heeft vooruitgeholpen; het heeft alleen de desintegratie van de staat nog wat uitgesteld. Vermits het om een retorische truc gaat en een culpabiliseringsstrategie richting Vlaanderen, was dat dan ook het minimalistische doel: het behoud, niets meer. Het maximalistische doel is een wanhopige en tot mislukken gedoemde poging België opnieuw uit te vinden op morele grondslagen, met hier en daar een tweetalige school, met een zogenaamd federale kieskring in zijn leugenachtige Pavia-versie, en met allerlei verbroederingskunststukjes voor het multiculturele voetvolk. Maar zoals gezegd, dit maxi-doel mag opgeborgen worden. Bij elke verkiezing lijken de Belgavox of de Re-Bel opvoeringen een beetje minder levend. Blijft alleen het mini-doel, en dat heeft dan weer als enige motivatie: geld. Elk jaar uitstel levert de Franstaligen een cheque op van 6 tot 12 miljard.
Het gepreek over het compromis heeft al evenmin Vlaanderen vooruitgeholpen, integendeel. Dat was natuurlijk ook niet de bedoeling, en op die manier is het dan toch gedeeltelijk in zijn oogmerk geslaagd. Als onderdeel van de culpabiliseringscampagne heeft het vele Vlamingen, met name die mensen die gevoelig zijn voor de moreel multiculturalistische mensenrechten-argumenten van de Franstaligen, inderdaad ideologisch geblokkeerd. Het heeft de gemeenschaps- en natiegevoelens in Vlaanderen met een doelbewuste desensibiliseringscampagne proberen in te dammen. Toch zijn vele mensen die in de grondstroom leven gaan merken dat ze in een Platonische grot allerlei verhaaltjes over zichzelf moesten leren – onder meer de boodschap dat er buiten het strikt Belgische kader geen politiek mogelijk is. Deze Vlamingen hebben de simulacra van zich afgeschud.
Zoals we al zagen heeft de bewustzijnsmanipulatie over dialoog en compromis de partijen die zich eraan hebben bezondigd al evenmin vooruitgeholpen. In het geval van zowel OpenVLD als CD&V is het werk van soms twintig jaar wederopbouw vernietigd. Dat is wat ik bedoelde toen ik aankondigde dat ik het over suïcidale dialoog en rotte compromissen zou hebben. Het toppunt van verblindheid in dezen was natuurlijk de campagne van CD&V-voorzitster Marianne Thyssen. Zoals zelfs de mea-culpa werkgroep van de partij ondertussen heeft toegegeven, was in de campagne het contact met de grondstroom totaal zoek. Maar ben je dan nog wel een partij als je zo diep bent weggezakt in precies die staatsraison die de mensen niet meer willen? Ben je dan nog wel politiek bezig? Wie het in zijn hoofd krijgt het compromis-denken en de “dialoog” dan ook nog eens tot campagneslogan te verheffen is gewoon ver heen, en doet zeker niet meer aan politiek in de normale betekenis van het woord.
Wat de moraaltrompetters van het compromis eigenlijk uitbazuinen is dat politiek antagonisme nefast is, en dat in laatste instantie een politiek streven nergens toe leidt. Politiek is niets meer dan dialoog. Chantal Mouffe, een Waalse politicologe die lang in Latijns Amerika heeft gewerkt en die nu aan de universiteit van Londen doceert, heeft op het verschil tussen beide houdingen gewezen. Als links geïnspireerde filosofe heeft ze de politieke theologie van Staatsrechtler Carl Schmitt weer van onder het stof gehaald, die beweerde dat het in de politiek wel degelijk om strijd ging, en niet om consensus. Voor Mouffe is een basisconsensus omtrent de democratische basis-vormvereisten meer dan voldoende. Van dan af aan begint de antagonistische confrontatie. Ik heb altijd gezegd dat de Belgicistische propaganda van onze Vlaamse cultuurdragers geïnspireerd wordt door een apolitieke of zelfs een antipolitieke houding. Voor hen is het communautaire conflict in België geen voorwerp van politiek, maar zit het in het register van de moraal. Precies met behulp van deze opvatting bedrijft de Francofonie haar machtspolitiek tegenover Vlaanderen. Alles goed en wel beschouwd is er dus wel degelijk een partij die van deze compromis- voorspiegelingen beter wordt. Daarin ligt nu juist de ironie van het
compromisdenken.
De ironie van het compromis
Er is namelijk een constante in de Belgische politiek sinds de Lambermontakkoorden van Verhofstadt en Vande Lanotte, en die is door de overwinning van de N-VA allerminst gewijzigd. Men wil ons namelijk doen geloven dat Belgische staatshervormingen mee zullen gedragen worden door een Francofone minderheid die zelf zegt dat ze demandeur de rien is, en die daarenboven nog eens over veto’s, grendels en alarmbellen beschikt om datgene wat zij niet wil ook aan de meerderheid te ontzeggen. Vanuit zo’n comfortabele positie kan men de voorstellen van de vragende maar afgeblokte meerderheidspartij afdoen als oekaze en Diktat. Vooral het woord Duitse woord Diktat wordt dan met graagte in de Franstalige mond genomen. Het doet zo’n beetje denken aan de umlaut op de u van Brüssel. Je zit direct in het juiste sfeertje om de vragen van de Vlamingen verdacht te maken. Di Rupo gebruikte het woord in 2007. Ik ben benieuwd wanneer het Diktat weer eens opduikt.
Dat wil zeggen dat er voortdurend op Vlaamse compromisbereidheid wordt aangedrongen terwijl de Franstaligen zelf niet meer willen “compromitteren” op hun veroveringszucht van Vlaams Brabant. Sinds Verhofstadt hen in het bijna-akkoord van 2005 de hemel heeft beloofd, zullen ze niet afstappen van de uitbreiding van Brussel, van de corridor met Wallonië via Sint-Genesius-Rode, van hun inschrijvingsrechten in twintig andere gemeenten van Brussel-Halle-Vilvoorde en Vlaams Brabant, tot Zemst in het noorden en Gooik in het westen. Wat zou men anders verwachten? De paars-Vlaamse compromisbereidheid had hen dat allemaal bijna gegeven! De waarheid is dat Vlaamse staatsraisonpartijen uit eerlijke schaamte niet willen naar buiten komen met de rauwe realiteit van de Franstalige onverzettelijkheid, omdat dan het verhaaltje van het compromis als een kaartenhuis instort. Het zijn namelijk de Franstaligen die van geen onderhandelde oplossing willen weten. Het is juist het omgekeerde van wat de Vlaamse editorialisten schrijven. Het zijn de Franstaligen die niet willen onderhandelen.
Het zijn zelfs de Franstaligen die de separatisten zijn. Ze zijn dat in een eerste betekenis omdat ze op die manier (ongewild?) een electorale ontploffing in Vlaanderen zullen veroorzaken. Maar er is een tweede betekenis, en die wordt perfect geïllustreerd door een uitspraak van Maingain nog deze week: “nog liever een onafhankelijk Vlaanderen dan een confederalistisch België”. Vertaald in goed Nederlands: als wij Franstaligen een confederalistisch België moeten dulden waarin we onze privilegies moeten opgeven, dan stappen wij er nog liever uit. Precies dat was de betekenis van de splitsing der politieke partijen vanaf 1968: zowel bij de CVP als bij de BSP als bij de liberalen waren het de Franstaligen die er zonder boe of bah te zeggen zijn uitgetrokken. De demografie en de democratie waren teveel voor hen. Er waren in elk van die partijen nu eenmaal te veel Vlamingen, en daar moet je dan de macht mee delen. Dat konden zij niet dulden. En dat kunnen zij niet omdat ze het zo gekoesterde concept of het project “België” niet echt willen “assumeren”… Maingains uitspraak past precies in die logica.
Bevreemdende waarheden
Daarmee komen we uit bij een bevreemdende en voor sommigen beangstigende waarheid. Er zijn namelijk vele redenen waarom de meeste Vlamingen in het Belgische staatsverband zouden willen blijven. Die redenen gaan samen met enkele voorwaarden die voor die Vlamingen moeten vervuld worden, voorwaarden die passen in het beeld van het ideale België dat ook de gematigde Vlaming zich voorstelt.
Het is ten eerste een België van de reciprociteit. Wat de een mag, mag de andere ook. Wat de andere niet mag, mag de ene evenmin. Het huidige kiesdisdrict Brussel-Halle-Vilvoorde komt voor het ogenblik niet tegemoet aan deze voorwaarde, want Vlamingen in Waals Brabant hebben niet dezelfde kiesrechten als Franstaligen in Vlaams Brabant. Dat euvel gaan we aanpakken. Het is ten tweede een België van de federale loyauteit, de Bundestreue. Daarin past het respect voor de integriteit van de andere gewesten. De oorlog van de Franstaligen tegen de Vlamingen (een uitdrukking van Wilfried Martens) past daar niet in. Zij willen de basisstructuren van het unionistisch federalisme herzien, de taalgebieden in vraag stellen, de grenzen poreus maken. Maar goed, we gaan de Franstaligen ervan overtuigen dat ze daarmee de idee België ondergraven, en ook dat gaan we herstellen. Het is ten derde het ideale België van transparantie in de transfers. Wij Vlamingen willen solidair zijn, en zelfs gul, maar we willen wel graag weten in welke mate en langs welke kanalen we bijdragen tot het herstel van het economische en sociale weefsel van Wallonië. We willen ook graag een antwoord op de redelijk normale vraag hoe het komt dat die weefsels maar niet hersteld geraken. Dat klinkt allemaal zo redelijk dat ook de Franstaligen daarvan de redelijkheid zullen inzien. Als die drie voorwaarden vervuld zijn, dan is België eigenlijk wel de moeite voor de Vlamingen.
Welnu, en hier komt dan de bevreemdende waarheid: precies de redenen die het Belgische staatsverband voor ons de moeite kunnen maken, zouden wel eens de redenen kunnen zijn waarom de Franstalige Belgen juist niet in zo’n staatsverband zouden willen blijven. Wat de eerste voorwaarde van de reciprociteit betreft, ook wat betreft de taalwetten, zijn de Franstaligen zo zwaar verwend door het verleden, door de isolatie in het eiland Brussel, en door de status van het Frans als internationale taal van de diplomatie, dat het psychologisch van hen teveel gevraagd is om hier reciprociteit te betrachten. Zij bevinden zich nu eenmaal in een toestand van altijddurende psychologische meerderheid.
Wat de tweede voorwaarde, die van de federale loyauteit betreft, gaat het ook hier weer om een hoge psychologische drempel. De Franstaligen zitten nog in de fase van de verbazing van Jules Destrée in 1912: Sire, ils (les Flamands) nous ont volé la Flandre… Hoe zouden ze de volle implicaties van zelfs maar het onvoltooide federalisme kunnen accepteren? In Le Soir lees je voortdurend reacties van mensen die stomverbaasd zijn dat er zoiets als een Vlaanderen bestaat dat niet ten volle hun idee van België dekt… Wat mijn derde punt betreft waarom als het opgelost geraakt, de Vlamingen in de meerderheid in België zouden willen blijven maar de Franstaligen niet, namelijk de transparantie in de transfers: dat is volledig uitgesloten. Vlaanderen werd twintig jaar geleden gehaat omdat het gaf, vandaag wordt het gehaat omdat het erbij nadenkt terwijl het geeft. Om al die redenen speelt voor de Belgische staat als geheel de oude spelregel van indertijd de splitsing der partijen: kunnen de Franstaligen dan echt niet meer de baas zijn, dan trekken ze eruit. Zij zijn de onomfloerste separatisten.Voor dit hypocriet separatisme deinzen de Vlaamse politici telkens weer terug.
Een voorlopig besluit, met een voorspelling en een raadgeving aan de Vlaamse onderhandelaars
Om de Franstaligen gerust te stellen moeten de Vlamingen nu al een tijdje “vertrouwenwekkende signalen uitzenden”, wat Wetstraatees is voor “als teken van goede wil voorafgaande toegevingen doen” (waardoor er achteraf natuurlijk niet meer onderhandeld hoeft te worden, denk aan het geld voor het Franstalig onderwijs bij het begin van Paars in 1999). Die signalen zouden dan ook meteen aangeven hoe de Vlamingen de finaliteit van de staatshervormingen zien, want de Franstaligen, “ongerust” als ze zijn, willen weten waar we nu voor eens en altijd willen uitkomen.
Een federale kieskring is zo’n signaal. Of samenvallende verkiezingen. Of een paritaire senaat. Of gewoon de drie burgemeesters benoemen. Of gewoon alle Franstaligen in heel Brussel-Halle-Vilvoorde inschrijvingsrechten toekennen. Of sans conditions préalables 500 miljoen Euro per jaar méér aan Brussel geven. Dan pas gaan ze met gerust gemoed onderhandelen. Dat is evident een valstrik waarin we niet moeten trappen. We zijn namelijk al wel vaker aan dit stadium toegekomen. Maar ernstig nu: na de grendelgrondwet van 1970 – en we hebben nu gezien waartoe die heeft geleid – kan je toch niet nog méér“gerustgesteld” willen worden? Dat van die geruststellende signalen is nu al meer dan drie jaar niets anders dan holle retoriek die moet maskeren dat men geen vin wil verroeren. Dat helpt allemaal precies zoveel als het vragen van een generaal pardon, namelijk niets.
De les uit al het voorgaande zou moeten zijn: de Franstaligen willenhet scenario van 2007, weliswaar met een beetje vertraging, en met wat meer discretie en verstand, graag herhalen. Als volleerde va-banquespelers durven ze het wel aan om de Vlamingen opnieuw aan een stress-test te onderwerpen. We zagen na 13 juni dat men zowel aan Franstalige kant als in de Vlaamse regimekranten eventjes heeft geprobeerd om met De Wever hetzelfde spel te spelen als indertijd met Leterme: ze willen eerst nog wel eens zien of De Wever in staat zal zijn om compromissen te sluiten… Volgens Delpérée, de CDHer die de uitdrukking parfum de crise in Vlaanderen bekend heeft gemaakt, moet De Wever eerst federalist worden. Het is weer de Vlaming die moet veranderen, en dan zullen we zien. Bart de Wever zou er goed aan doen, gezien de ironische aard van het compromis, en gezien het lot van zijn voorgangers, om daar allemaal niet op in te gaan.
Wat Leterme in 2007 en 2008 wel een paar keer geprobeerd heeft maar slechts op halfslachtige wijze, en telkens met de bedoeling terug te komen (waardoor ze nog meer met hem konden lachen), dat zal De Wever op een geloofwaardige manier moeten doen – zodanig dat Milquet het dit keer ook echt gelooft. Hij zal de pseudo-onderhandelingen op een geloofwaardige manier moeten opblazen om nadien op een geloofwaardige manier terug te kunnen komen, waarschijnlijk na verkiezingen binnen het jaar en na een nog grotere overwinning dan vorige maand.
Verontrustende signalen
Dames en heren, beste vrienden, ik besluit.
Omwille van al het voorgaande stel ik voor dat we ermee ophouden geruststellende signalen naar die mensen uit te zenden. Integendeel, de Franstaligen zitten nog altijd in een psychologisch stadium waarin het voor hen en voor ons beter zou zijn dat ze juist verontrust worden. Dat kan gebeuren door bij elke onderhandeling volgende punten systematisch op tafel te leggen.
Mijn eerste verontrustend signaal (eigenlijk slechts een voorafgaand waarschuwingssignaaltje) is de eis van een democratische zetelaanpassing in het parlement. Zoals de zaken nu staan heeft de Parti Socialiste genoeg aan 34.405 stemmen om een zetel te halen in Wallonië, de N-VA moet er 42.059 halen in Vlaanderen. Dit verschil wordt door niets gerechtvaardigd.
Het tweede verontrustend signaal aan de Franstaligen is, dat we minstens een zekere vorm van Cartesiaanse logica van hen verwachten in het probleem van de bipolariteit en de pariteit, want daar hinkt hun denkvermogen toch wel een beetje. Ze zijn al niet doués pour les langues, en nu dit nog… Pariteit in de regering is een Franstalige eis geweest die voortkwam uit minoriseringsangst. Vanaf de grendelgrondwet van 1970 hebben ze die pariteit verkregen. Het gaat om een pariteit tussen taalrollen, niet tussen gewesten of gemeenschappen. We blijken wat dit betreft dus toch wel degelijk met zijn tweeën te zijn in deze staat. Mijn voorstel is zo logisch als een klontje: geen pro-Franstalige pariteit in de regering zonder pro-Vlaamse pariteit in de institutionele indeling van dit land. Pariteit in de regering, maar dan ook in de principiële bicommunautariteit, de principiële tweeledigheid van de staat België. Weg met de evenwaardigheid van de drie gewesten. Het statuut van Brussel moet nu worden herzien.
Mijn derde onrustwekkend signaal vloeit voort uit de tweede: afschaffing van alle grendels. Voor 2007 besefte het publiek gewoon niet dat Vlaanderen totaal afgegrendeld is en dat de democratie in feite niet meer speelt. Eind 2007 kwam dat besef al wat dichterbij. Vandaag, na het misbruik van de splinterbom die de alarmbel is, weet en ziet iedereen het. De volgende vraag is dan, of men het leuk vindt, om als een gevaarlijke diersoort in een ondemocratische consensus- en compromiskooi te worden opgesloten. Deze grendels dienen duidelijk niet meer tot bescherming van een Franstalige minderheid (dan zou men ze eventueel nog in overweging kunnen nemen) maar tot blokkering van een meerderheid, die men dan probeert wijs te maken dat dit een moderne vorm van democratie is. Een ander gevolg van deze regeling is dat het parlement buitenspel wordt gezet, niet alleen door de macht van de partijvoorzitters, maar omdat in dit systeem inderdaad alles in de regering en zelfs in de zogenaamde kern op voorhand moet onderhandeld worden. In de bestaande afgrendeling zit geen enkel gaatje. Dat heeft men ons met genoegen ingepeperd bij de mislukking van de stemming tot splitsing van BHV. Deze splinterbom zal nog lang rondtollen. Ik kan mij eigenlijk niet voorstellen dat een machtspoliticus daarmee kan leven. Het gevolg is in elk geval dat de Grendelgrondwet stilaan zelf in vraag wordt gesteld en voorwerp wordt van politieke actie.
Maar het volstaat natuurlijk niet om alleen onrustwekkende signalen uit te zenden. Wat we nodig hebben zijn punten waarop we klaar aangeven dat we daarop geen compromissen meer zullen sluiten. Pasmunt hebben de Franstaligen al gekregen, onder de vorm van onze financiële solidariteit. Een beetje moeilijker onderhandelen dan, maar dat is de schuld van de voorgaande compromissensluiters. Maar van nu af aan doen we dat dus niet meer. Tegenover die gulle, concrete, in duizelingwekkende cijfers uitdrukbare solidariteit van ons staan dan gewoon de nog niet gerealiseerde punten van de Vlaamse Resoluties van 1999. Die zijn voorlopig radicaal genoeg. Iedereen begint ze stilaan te kennen, dus hoef ik ze hier niet nog eens op te sommen. In concreto wil dit zeggen dat, hoezeer het ons ook spijt, de zogenaamde solidariteit mee in de waagschaal moet. Het heeft geen zin om dure eden te zweren zonder dit ultieme middel te willen of te durven inzetten.
Dames en heren, beste vrienden,
De essentie kan nog het best samengevat worden in het volgende, iets waarvoor u misschien gevoeliger bent dan andere mensen. Er loopt een breuklijn door Europa. Ze deelt niet alleen Europa, maar evengoed België in tweeën, van Moeskroen tot de Voer. Ze volgt de binnen-Belgische grens. Ze is mentaal, politiek, en historisch gegroeid. Ze is ook structureel en economisch. En ze is economisch omdat ze mentaal is. Ten noorden van die breuklijn, die toevallig ook de lijn van de barst door België is, ligt Vlaanderen. Vele krachten, zeker ook financiële, willen ons ook geografisch doen aanleunen bij het Zuid-Europese systeem. Als men daarin slaagt zal dat ten koste gaan van de welvaart en het welzijn van de Vlaamse bevolking. Ik zeg niet dat men over die breuklijn heen niet kan samenwerken, maar ik zeg dat de geschiedenis heeft bewezen dat zulks zeer moeilijk is binnen hetzelfde staatsverband. België heeft de laatste tijd nog niet veel anders gedaan dan zich bezig gehouden met het lijmen van die tweedeling. Vruchteloos zoals blijkt.
De breuklijn ligt zo erg vast omdat ten noorden en ten zuiden ervan historische continuïteiten spelen. Elk van deze gebieden heeft zo zijn eigen pad-afhankelijkheid – een term voor de keuzes die je na elke periode in je eigen geschiedenis nog overhebt: telkens afhankelijk van het voorgaande. Wat sinds 2007 is gebeurd, heeft bepaalde wegen naar een herstel van het federalisme afgesloten. De Belgische pedagogische methodes om de barst in de geesten te herstellen zijn definitief mislukt. Er is geen weg terug. Maar anderzijds is er ook zoiets als de wet van de inertie, van datgene wat is, dat uiteraard meer houvast biedt dan wat nog moet komen. Hoe doorbreek je de hardnekkigheid van het ancien regime? Met nog andere woorden: hoe maken we van die breuklijn een echte confederale grens? Want eenmaal dat is gebeurd, ligt de weg open voor totaal andere, nieuwe mogelijkheden en uitdagingen, voor nieuwe vormen van confederaties met andere aangrenzende regio’s.
De Nederlanden wenken.
Dat is de taak en de uitdaging van vandaag, voor overmorgen 11 juli 2010.