Na de Nota van de Verduidelijker - van ons aller boegbeeld Bart De Wever - was er al snel reactie van de andere Vlaamse partijen. Meer bepaald werd de nota van Bart kritisch onthaald door onder de meer de PS en SPa.
En die kritisch reactie vroeg natuurlijk om een weerlegging door de N-VA studiedienst. Hierna volgt het antwoord :
Financiële responsabilisering door fiscale autonomie.
N-VA weerlegt de kritische bemerkingen van de PS en de sp.a
N-VA studiedienst, 20 oktober 2010
Samenvatting
Het nieuwe financieringsmodel van Koninklijk Verduidelijker Bart De Wever in zijn nota “Verslag aan Koning Albert II” is door de PS en de sp.a op kritische opmerkingen onthaald. Deze nota gaat dieper in op de verschillende punten van kritiek en weerlegt de opmerkingen.
Theo Peeters, een eminent expert, liet in Knack (20-10-2010) optekenen dat het voorgestelde financieringssysteem minder revolutionair is als men laat uitschijnen. Het nieuwe financieringssysteem is inderdaad een compromis. De N-VA wilde aanzienlijk verder gaan en pleitte in haar verkiezingsprogramma (pp. 60-63) voor een volledige overheveling van de vennootschapsbelasting en een volledige verantwoordelijkheid van de deelstaten voor het tarief, de belastbare basis en de vrijstellingen voor de personenbelasting. Dit om een meer arbeidsvriendelijke fiscaliteit te creëren door onder meer een verbreding van de belastingsschalen mogelijk te maken.
Het voorstel van Koninklijk Verduidelijker Bart De Wever beperkt zich in de personen- en vennootschapsbelasting tot eigen aftrekken op basis van de respectievelijke bevoegdheden. In de personenbelasting komt er tariefautonomie voor de gewesten. Maar het voorstel blijft vertrekken van een gemeenschappelijke belastbare basis en ondermijnt geenszins de federale progressiviteit. We komen bovendien tegemoet aan de eis van de PS om de solidariteit tussen de deelstaten te organiseren via de Federale Overheid en niet – zoals idealiter door de N-VA gewild - rechtstreeks tussen de deelstaten. In dit voorstel volgen we op verschillende punten de technische uitwerking die door Franstalige economen (CRESPE) wordt voorgesteld i.p.v. die van de Leuvense economen van VIVES.
Ten gronde stellen we vast dat de PS en sp.a het principe van fiscale autonomie afwijzen. Dit komt onder meer tot uiting in de kritiek op de keuze voor een gemeenschappelijke belastbaar inkomen als basis voor de solidariteit (én niet de localisatie van de opbrengst van de PB). Deze keuze brengt nochtans met zich mee dat iedere overheid verantwoordelijk wordt gesteld voor zijn deel van de PB. Bij ongewijzigd beleid stellen dat dit geen euro minder mag betekenen voor iedereen komt de facto neer op een permanente behoeftefinanciering. De N-VA wijst het behoud van het consumptiefederalisme zonder enige aanzet tot responsabilisering in elk geval resoluut af.
Tot onze spijt stellen we vast dat de kritiek van de sp.a, alsof enkel het Waals Gewest zou verliezen t.a.v. de huidige situatie en dit met meer dan 400 mio euro, gebaseerd is op een foutieve lezing van het voorstel van Koninklijk Verduidelijker Bart De Wever. Door verandering te brengen in de uitgangspunten, komt men inderdaad tot die zuiver wiskundige uitkomst. Maar dit heeft NIETS te maken met het voorgestelde financieringssysteem. Dit komt neer op een tijdelijke solidariteitsnood van het Waals Gewest van 91 mio euro (of amper 1,6% van de Waalse middelen uit de BFW). Deze situatie wordt in het voorstel van de Koninklijk Verduidelijker bovendien opgevangen.
Ten gronde voorziet het nieuwe voorstel in een nieuw solidariteitssysteem (de vereveningsterm) voor de gewesten. Het valt ons bovendien op dat stelselmatig wordt vergeten dat ook op het niveau van de gemeenschappen een solidariteitsstroom bestaat (op basis van een verdeling van de BTW-dotaties op basis van het aantal leerlingen). We laten de solidariteitsstromen binnen de sociale zekerheid hier overigens ook buiten beschouwing.
Dat de federale overheid instaat voor de solidariteit is in de eerste plaats een keuze van de PS. De N-VA suggereert hier om het zogenaamde “Lasagna-model” te hanteren waarbij de federale overheid een voorafname doet op de overgedragen gewestelijke middelen.
Ten gronde vreest de sp.a en de PS dat de federale overheid op droog zaad wordt gezet en haar kerntaken, met name inzake de sociale zekerheid, niet meer kan waarmaken in de toekomst. Dit als gevolg van het niet langer volledig doorrekenen van de elasticiteit richting Federale Overheid. Een eenvoudige rekenoefening op basis van realistische prognoses leert ons nochtans dat het effect eerder beperkt is. Het voorstel van de Koninklijk Verduidelijker strekt er inderdaad toe om alle overheden in dit land verantwoordelijk te maken en prikkels te geven om beter zorg te dragen voor de belastbare basis in functie van de uitgavenverplichtingen. Dit lijkt ons de beste garantie op de leefbaarheid van de sociale zekerheid.
1. Algemeen: Waarom zoveel kritiek van de sp.a, Groen! en de Franstalige partijen op het voorgestelde financieringsysteem van G&G?
Het voorstel betreffende financiering van de Gewesten is gesteund op een grote mate van fiscale autonomie voor en responsabilisering van de gewesten, aangevuld met een solidariteitsmechanisme ( het vereveningsmechanisme) dat de verschillen in fiscale capaciteit mildert. De fiscale autonomie in de PB zowel voor zowel de Federale Overheid als voor de Gewesten is gesteund op :
• eigen tarieven (gesplitst tarief);
• op een gemeenschappelijke belastbare basis;
• en op eigen aftrekken op basis van de respectievelijke bevoegdheden.
Dit alles met respect voor de progressiviteit van de PB.
De PS en de sp.a verwerpen gewoonweg alle essentiële uitgangspunten van het nieuw financieringssysteem. We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat PS en sp.a blijven zweren bij het huidig financieringsmechanisme als hoeksteen van de nieuwe BFW. Anders gezegd: zij wensen geen fiscale autonomie in de politieke zin van het woord. ‘No representation without taxation’ wordt door hen niet aanvaard. Concreet: deze partijen pleiten voor een financiering van de G&G op basis van dotaties die verdeeld worden pro rata de opbrengst van PB in de gewesten (de ‘juste retour’), aangevuld met het huidig solidariteitsmechanisme. Dit wijzigt in essentie niets aan het huidige systeem : een systeem van consumptiefederalisme zonder responsabilisering.
De sp.a-voorstellen inzake eigen fiscaliteit in de PB beperken zich de facto tot het heffen van één op- of afcentiem op de nieuwe (verlaagde) federale tarieven en het toekennen van gewesteigen aftrekken. Waarom op- of afcentiemen? Omdat men vreest dat met eigen tarieven de progressiviteit kan worden aangetast.
De sp.a wenst dus ook niet te tornen aan het huidige solidariteitsmechanisme. Enkel wordt een vermindering van hun relatief belang in aanmerking genomen bij de uitbreiding van de bevoegdheden. Bovendien vergeet de sp.a dat naast de solidariteit voor gewesten (op basis van de verschillen in opbrengst van de PB per capita) er ook nog op het niveau van de gemeenschappen een solidariteitsstroom is georganiseerd door middel van een verdeling van de BTW-dotaties op basis van het aantal leerlingen. Hierdoor onderschat men de perverse effecten van het huidige mechanisme.
Theo PEETERS in Knack (20/10/2010) :
“De Franstalige (vooral PS) afwijzing steunt op een fundamenteel verschillende uitgangspremisse. Zij wensen de bestaande regeling te behouden, dus met de federale schatkist als belangrijkste derde betaler van de eigen uitgaven. En daar bovenop kan er dan gepraat worden over wat bijsturingen in de marge voor fiscale autonomie en financiële responsabilisering. Voor de Vlamingen gaat over een regeling in de plaats van het bestaande. Nochtans is voorgestelde herziening minder revolutionair dan men van bepaalde zijde wil laten uitschijnen. Het volstaat daarvoor de cijfermatige vergelijking te maken tussen de bestaande financiering en de herziene voorstellen. De regionaal geïnde personenbelasting is ook in de huidige regionale middelenvoorziening reeds een belangrijke parameter. Alleen worden de verantwoordelijkheden beter afgebakend en transparanter gemaakt. In de toekomst zou de belastingbetaler ook zijn bijdrage aan de financiering van zijn Gewest en Gemeenschap op zijn belastingbrief zien verschijnen naast de federale en de gemeentelijke overheid. Het kan meer en beter verantwoord bestuur alleen maar stimuleren.”
2. Waarom geen solidariteit op basis van de localisatie van de opbrengst van de PB, maar wel op basis van het netto belastbaar inkomen?
De sp.a verwijt ons dat we niet langer de gewestelijke verschillen in belastingsopbrengsten als basis nemen voor de gewestelijke inkomsten en solidariteit, maar wel het netto belastbaar inkomen.
Waarom het netto belastbaar inkomen en niet de opbrengst van de PB als uitgangspunt?
De voornaamste reden is dat de gewesten zo worden afgeschermd van de impact van federale maatregelen (tariefwijzingen, aftrekken, belastingsverminderingen voor kinderen, pensioenen etc). Deze maatregelen hebben een directe impact op de regionale verdeling van de opbrengst van de PB. Het is in het kader van de responsabilisering van de G&G niet logisch dat de gewestelijke inkomsten uit de PB nog langer beïnvloed worden door federale beslissingen (met een impact op de PB en zijn verdeliing over de gewesten). Iedereen wordt in het voorstel verantwoordelijk gesteld voor zijn eigen deel van de PB, zonder directe interferenties. Voor de eenvoud pleiten voor het behoud van een gezamenlijke belastbare basis.
Dus, omdat in ons voorstel zowel de federale als de gewesten zelf zullen instaan voor hun tarieven en aftrekken in de personenbelasting is het aangewezen deze gemeenschappelijke belastbare basis als uitgangspunt te nemen voor de berekening van de intergewestelijke solidariteit (het vereveningsmechanisme).
Dit gebeurt ook in Canada waar er tariefautonomie voor de deelgebieden bestaat. Ook de economen van het Centre de recherches en economie Régionale et Politique Economique (CERPE) – recent betrokken bij een publicatie van Rethinking Belgium - spreken zich in die zin uit: « Pour que les recettes IPP attribuées à une région ne soient jamais affectées par les décisions de l’Etat fédéral et des autres Entités fédérées, il faudrait idéalement les calculer sur base des revenus des ménages avant toute déduction et réduction d’impôt ».
3. Wat met de bewering dat Wallonië en Brussel structureel met meer dan 400 mio euro zou verarmen?
Laat ons eerst en vooral toe te zeggen dat dit manifest onjuist is en hopelijk toe te schrijven is aan een foutieve lezing van het voorgestelde financieringssysteem.
Centraal in de reactie van de PS en de sp.a staat de bewering dat het voorgestelde financieringssysteem in de nota van Koninklijk Verduidelijker Bart De Wever zou leiden tot een structurele verarming van Franstalig België (zie uittreksels uit reactie sp.a). Uit de berekeningen van de sp.a zou blijken dat enkel Wallonië fors moet inleveren tegenover de huidige financieringswet. (opm in Terzake van 19/10/2010 gaf Frank Vandenbroucke toe dat er misschien een rekenfout in zijn berekeningen zou zitten. Toch weerhoudt hem dit niet om het cijfer van 400 mio euro te gebruiken om het nieuwe financieringssysteem als onrealistisch af te doen, met name omwille van de impact op de Federale Overheid die instaat voor de financiering van de sociale zekerheid)
De sp.a stelt:
”Het lijkt erop dat de Verduidelijker hier echter de verdeelsleutel van het belastbaar inkomen heeft gebruikt [nvdr. En niet de opbrengst van de PB]. … . De berekeningen uit de nota zijn door de[ze] foute veronderstelling kunstmatig in het voordeel van het Waals gewest en in het nadeel van het Vlaams en Brussels gewest. Correcte berekeningen zouden o.i. kunnen leiden tot volgende verschillen tov de huidige BFW: o circa 389 miljoen in het voordeel voor het Vlaams Gewest o circa 498 miljoen in het nadeel voor het Waals gewest o circa 110 miljoen in het voordeel voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest”
De uitkomst van het nieuwe voorstel is – net omwille van de neutraliteit van beleidsbeslissingen van de federale overheid enerzijds en de deelstaten anderzijds - gesteund op een verdeling en een verevening op basis van de verdeling van het netto belastbaar inkomen (die in VL minder gunstig is (61%) dan de verdeling van de opbrengst van de PB (63%); zie tabel). En, natuurlijk zal er, indien men, zoals Frank Vandenbroucke, de opbrengst van de PB –en niet het netto belastbare inkomen- als critrium neemt, ‘louter wiskundig’ een enorme transfert te voorschijn treden van Wallonië naar het BHG en Vlaanderen.
Om tot hun resultaat te komen verandert de sp.a dus de uitgangspunten. In de lezing van de sp.a maken ze een nieuw financieringsmodel dat enkel gesteund is op de regionale verdeling van de opbrengst van de PB, zonder aanpassing van het solidariteitsmechanisme. En, natuurlijk duikt er dan ‘louter wiskundig’ een verarming van Wallonië op.
Indien men toch zou opteren voor de verdeling op basis van de localisatie van opbrengst van de PB, dan zou de Koninklijk Verduidelijker ook het vereveningsmechanisme op een andere manier vorm hebben gegeven. Het nieuwe financieringsmechanisme wil de verschillende overheden in dit land responsabiliseren én niet op droog zaad zetten. Zoveel is duidelijk. Het zou intellectueel oneerlijk zijn om de uitkomsten van het voorstel te vergelijken met uitkomsten die vnl. gesteund zijn op de verdeling van de localisatie van de PB.
Bovendien vragen we ons af hoe de sp.a op basis van de neergelegde nota de berekeningswijze in vraag kan stellen. De technische uitwerking van het solidariteitsmechanisme ( cijfers in tabel 7 nota bijlagen) werd immers niet beschreven, enkel de principes worden vermeld en de uitkomst. Dat Frank Vandenbroucke beweert dat “ correcte berekeningen zouden kunnen leiden tot volgende verschillen tov de huidige BFW …. Circa 498 miljoen in het nadeel van het Waals gewest” lijkt dan ook op drijfzand gebaseerd.
Wij herhalen nogmaals dat dit niets te maken heeft met het voorgestelde financieringssysteem. In dit voorstel blijft de solidariteit met de andere G&G bestaan via de vereveningsterm en – niet te vergeten - de verdeling van de BTW dotatie op basis van het aantal leerlingen. (We laten hierbij de vele andere solidariteitsstromen binnen de sociale zekerheid voor het gemak even buiten beschouwing).
Dit voorstel leidt tot ‘een solidariteitsnood’ van 91 mio euro, of amper 1.6% van de Waalse middelen uit de BFW. (Bovendien moet men bij de interpretatie van de cijfers voor het BHG rekenschap geven van het feit dat enkel het gewest wordt beschouwd, terwijl voor Vlaanderen en Wallonie of de gemeenschappen worden meegeteld.) Er werd zelfs voorzien in een compensatiemechanisme voor deze tijdelijke terugval.
4. Kan het model worden verfijnd?
De sp.a verwijt dat het voorstel geen rekening houdt met de progressiviteit van het belastingssysteem.
De illustratieve berekening voor 2008 in de nota van de Verduidelijker heeft de benadering van de Franstalige economen van het Cerpe gevolgd.Er is dus geen rekening gehouden met inkomensschijven, voor de simpele reden dat we (itt Fod Financiën en blijkbaar ook de sp.a) momenteel niet beschikken over een regionale verdeling van de belastbare inkomens per inkomensschijf.
Meer gedetailleerde berekeningen op basis van de intra en interregionale verdeling van de belastbare basissen zullen duidelijk maken welke representatieve regionale tarieven per inkomensschijf nodig zijn om budgettaire neutraliteit voor de betrokken overheden te garanderen. Er is dus zeker ruimte voor verfijning van dit model. Even goed zou de Koninklijk Verduidelijker de meer verdergaande benadering van de Vlaamse economen van VIVES hebben kunnen volgen die voor een horizontale solidariteitsstroom tussen deelstaten (van het rijke naar het arme) kiezen en bijgevolg het federale niveau overslaan.
5. Moet de federale overheid de solidariteit tussen gewesten betalen, en voor hoeveel?
De sp.a stelt dat in het voorstel de Federale Overheid moet instaan voor de financiering van het vereveningbedrag, dat volgens de sp.a 400 miljoen euro per jaar zou kosten. Dit zal de leefbaarheid van de Federale Overheid in het gedrang kunnen brengen. Ten gronde twijfelt de sp.a eraan of het voorgestelde mechanisme de leefbaarheid van de Federale Overheid op termijn garandeert.
De rechtstreekse financiering van de solidariteit tussen G&G door de Federale Overheid is eerst en vooral een eis van de PS: de Franstalige socialisten wijzen een directe financiering van Wallonië en Brussel vanuit Vlaanderen resoluut af. Vergelijk bovendien het bedrag van 91 mio euro (!niet 400 mio euro) met de 300 mio euro extra voor Brussel die de Verduidelijker voorziet, namelijk 91 mio euro (niet 400 MEUR. Tot slot is het eenvoudig technisch mogelijk de solidariteit van het vereveningsmechanisme te laten financieren door een federale voorafname op overgedragen gewestelijke middelen. Daardoor blijft de solidariteit vertikaal georganiseerd en toch regionaal gefinancierd. De N-VA is zeker voorstander van dit zogenaamde “Lasagna-model”.
Uiteindelijk is het slechts mogelijk een globaal en definitief financieringsvoorstel uit te werken als een beeld kan gevormd worden op de totaliteit van nieuwe overdrachten van het federale niveau naar de deelstaten. Tesamen met de solidariteitsbijdrage (bij voorkeur op basis van dat “Lasagna-model”) kan dan worden bepaald hoe groot de budgettaire kloof is tussen de verdeling van de middelen op basis van de huidige behoeften en de middelen die volgen uit het nieuw financieringssysteem.
Die budgettaire kloof zal tijdelijk/uitdovend worden verevend vanuit de federale overheid op een budgettair neutrale wijze (cfr vorige financieringswet met de overgangsperiode van 10 jaar. [Als bijdrage tot sanering van de federale financiën zouden de betrokken Gewesten op basis van hun fiscale capaciteit een bijdrage kunnen leveren aan de financiering van die tijdelijke verevening. ]
6. Komt de leefbaarheid van de federale financiën in gevaar door dit voorstel?
De kritiek van de al vermelde partijen is dat bij het voorstel van de BFW de leefbaarheid van de Federale Overheid en de Sociale Zekerheid in het gedrang komt. Daarom pleit de sp.a voor het behoud van de huidige gewestdotaties die enkel gekoppeld worden aan het BBP. De opbrengst van de elasticiteit (opbrengst PB evolueert sneller dan BBP, wegens progressiviteit van de barema’s in de PB) komt dan volledig ten goede van de Federale Overheid (en dus de Sociale Zekerheid).
Eerst de cijfers: een elasticiteit van 1.2 en een groei van het BBP van 4% op 35 mia euro PB leidt tot een meerontvangst in de PB van 280 mio euro per jaar. Daarvan zou de helft naar de G&G kunnen gaan. Of de Federale Overheid verliest tegenover het huidig systeem 140 mio euro per jaar. Dit is dus zeker niet zo dramatisch als voorgesteld. Het kan overigens goed gemaakt worden door bijvoorbeeld slechts 90% van de middelen over te dragen bij overheveling vannieuwe bevoegdheden , door een overname van de pensioenlast van de eigen ambtenaren of door een kleinere koppeling van de BTW-dotatie aan de inflatie.
Verder moet opgemerkt worden dat niet alleen de Federale Overheid de gevolgen draagt van de vergrijzing.. Ook de gemeenschappen zullen via de ouderenzorg meer middelen nodig hebben in het kader van de vergrijzing.
Bovendien krijgen alle overheden, ook de federale overheid, nu prikkels om beter zorg te dragen voor de belastbare basis in functie van de uitgavenverplichtingen. Het federaal aandeel in de PB wordt bijna gehalveerd. Dus er treedt een extra zorg op voor het resterend gedeelte. De federale overheid levert dus niet alle BBP elasticiteit in. Het status quo is in deze overigens geen optie. Met het huidig systeem zal de BBP-elasticiteit van de PB lager uitvallen voor de federale overheid als de hogere werkzaamheidsgraden zich niet realiseren. Voor de N-VA is de idee van een kleiner aandeel in een grotere taart als gevolg van nieuw financieringsmechanisme te verkiezen boven een groter aandeel in een naar alle waarschijnlijkheid kleinere taart. Een grotere taart betekent immers meer werkgelegenheid!
De federale overheid beschikt na de overheveling van 50% van de PB tot slot nog altijd over voldoende eigen fiscale inkomsten (indirecte belastingen en directe belastingen) en sociale bijdragen. Bovendien belet niets dat bij overdracht van fiscale uitgaven (luik fiscale autonomie) minder budgettaire ruimte wordt overgedragen aan de gewesten dan nu wordt ingenomen door die fiscale uitgaven: op die manier zullen de gewesten bijdragen tot de leefbaarheid van de federale financiën. Ook de sp.a stelt dit trouwens voor.
Aan de NBB en het Federaal Planbureau zullen simulaties van de evolutie van de belastbare basissen in Rijk en de drie regio’s (aantal scenario’s mbt evolutie werkzaamheidsgraden) worden gevraagd.
THEO PEETERS in Knack (20/10/2010): “De beleidsmarge die ontstaat dankzij de progressiviteit van de belastingen (belastinginkomsten die sneller stijgen dan het bbp) zal gedeeld worden tussen de federale overheid en de deelgebieden. De federale overheid wordt daardoor ook, meer dan tot nu toe het geval is, geresponsabiliseerd voor de taken en de uitgaven die tot haar kernopdracht behoren. De belastingprogressiviteit heeft zij de afgelopen tien jaar ook niet aangewend voor het anticiperen op de vergrijzingkosten. En het heeft de deelgebieden argumenten gegeven om hun begrotingsnoden terug af te wentelen op de federale schatkist (de Gemeenschappen ten tijde van Lambermont.”
Contactpersoon : Jan Jambon, fractievoorzitter en co-voorzitter High Level groep BFW
[1] CERPE, Réformer le financement IPP des Entités fédérées : le modèle CERPE (version détaillée), Cahiers de recherche, Série Politique Economique, n°42, 2009/08, pag. 17.
[2] Door gebrek aan consensus hierover, met name bij de Franstalige partijen, werd dit niet opgenomen in het eindverslag van de Koninklijk Verduidelijker, Bart De Wever. Dat ook de sp.a voorstelt om de middelen niet integraal over te hevelen bij overdracht van bevoegdheden, pleit voor haar oprechte bezorgdheid voor de leefbaarheid van de sociale zekerheid.
Een reactie posten